Naar aanleiding van de Nieuwjaarsbijeenkomst van de Middelheim Promotors op zondag 19 januari vroegen we aan Veerle Meul, hoofd collecties, om met de Promotors haar inzichten te delen over de verdere evolutie van de collectie van het museum en de rol van het park als natuurgebied en erfgoed. De zowat 120 aanwezige Promotors genoten van interessante en boeiende verhaal.  Velen vroegen naar de tekst van deze fel gesmaakte uiteenzetting: u vindt hem in extenso hierna.

___________________________________________________________________________________________

INTRO/ SPIRIT OF PLACE

In 1890 schreef Oscar Wilde:  “Nowadays people know the price of everything and the value of nothing”. Vandaag zou hij best opgetogen zijn dat voor het Middelheimmuseum het zoeken naar de WAARDEN van ons kunstpark een belangrijke queeste is geworden. Hij zou zich enthousiast als een lover kunnen profileren bij de Middelheim Promotors, onze belangrijke partner bij dit waarderingstraject. Vorig jaar hebben we samen met de Promotors depotstukken geselecteerd voor het collectiepaviljoen en samen de collectie uitgebouwd aan de hand van het waarderingskader van het Middelheimmuseum. Vandaag vroeg uw bestuur iets te vertellen over de volgende stap: de blik naar buiten, op het kunstpark zelf. Mijn uitdaging is dat nu kort te doen, want het is heel ander schaalniveau, met nog meer soorten waarden, methodieken en perspectieven die erbij komen. Want we onderzoeken en waarderen niet alleen losse kunstwerken, maar een speciale plek, kunstpark het Middelheimmuseum, als een uniek landschap waarin natuur en cultuur vergroeid zijn, gebouwde structuren (monumenten) verankerd zijn, kunstwerken zijn uitgestrooid én groepen mensen verhalen en affecties hebben opgebouwd. En in die verscheidenheid is er toch een magische samenhang, die meer is dan som van de aparte eenheden. Een betekenisvol ensemble, met een heel eigen “sense of place” of “spirit of place” zoals dat in de erfgoedsector wordt benoemd. Die bewaren en ontwikkelen is nog belangrijker dan ieder deeltje daarvan apart zorgvuldig te bewaren. Het lijkt of dit zich vanzelf en spontaan ontwikkelt, maar dat is niet zo. Het is ook nooit geweest en vandaag stellen we vooral vast dat we die ontwikkeling een nieuwe richting moeten geven.

HISTORIEK VAN DE COLLECTIEPRESENTATIE IN HET KUNSTPARK

1910: Openbaar park met giften van fortuinlijke medeburgers voor het publiek welzijn.

In 1910 kocht de stad Antwerpen 186 ha park en bos aan om er een openbaar park van te maken:de voormalige privé gronden van kasteel Den Brandt (eigendom della Faille), kasteel Middelheim (Le Grelle) , kasteel Vogelsang (Latinie), het oefenveld Oude fort, de uitsprong Wilrijkse poort en een aanpalende vesting.. De Stichting “de vrienden der Antwerpsche parken” benadrukte het belang van schoonheid van de parken en het heil ervan voor de openbare gezondheid. De inrichting met kunstwerken “door giften van fortuinlijke medeburgers” zou het publiek ernaartoe lokken en de veiligheid verhogen. Zo kwamen o.m. de Dansende vrouwen van Walter Scott uit WTT Brussel 1910 (zie foto) en de stenen kopie David van Michelangelo in het park terecht.

1951: Openluchtmuseum voor internationale beeldhouwkunst

40 jaar later werkte burgemeester Lode Craeybeckx het idee verder uit. Hij herstelde het door de oorlog verwoeste Middelheimdomein als expoterrein voor internationale beeldhouwkunst, naar het voorbeeld van Battersea Park en Sonsbeek. Het succes van de tentoonstelling overtuigde de gemeenteraad om er een permanent museum van te maken. Met als argument dat de waarde van een beeldhouwwerk pas ten volle tot recht kwam in open lucht, in een omgeving van groen en een mooi natuurkader.

Conservator Frans Bauduoin: “beelden die in museumzalen een haast kommervol en teruggetrokken bestaan leidden, temidden van de soms schetterende kleurfanfares van de omringende schilderijen, schenen ineens tot leven gewekt, herwonnen de volheid en de spanning van hun vormen onder de steeds wisselende streling van het licht, in de majestueuze sereniteit van de natuur”.

Knud Jensen, stichter van Louisiana museum kwam hier de mosterd halen, en liet tijdens zijn bezoek optekenen: “Beeldhouwkunst hoort thuis in de natuur, op de grasvelden, tussen hoge bomen en weelderige gewassen. Deze harmonische tegenstelling tussen natuur en kunst geeft een resultaat dat men nooit tussen 4 wanden van een museum kan bereiken”.

Pionieren met een vaste collectie in een park

Openluchttentoonstellingen waren geen nieuw fenomeen, maar volgens mij zijn we het eerste publieke museum in open lucht met een vaste collectie beeldhouwkunst. En daarin hebben we moeten pionieren.

We hebben geworsteld, met de opbouw van de collectie voor een buitenmuseum – dat zag u ook in het collectiepaviljoen – het eerste werk dat we kochten (La Lupa, Martini – foto), kon niet buiten staan. En met de presentatie nog meer. Hoe doe je dat, de beeldhouwkunst van Rodin tot nu presenteren, zonder een enfilade van zalen waarbij je een strakke verhaallijn of lineaire chronologie kan uitzetten? Vanaf de oprichting van het museum in 1951 moest een Plaatsingscommissie (een groep Antwerpse beeldhouwers) de beelden in het openluchtkader zo mooi en harmonieus als mogelijk onderbrengen. Bepalende factoren waren: de afmetingen, de oppervlaktestructuur, het materiaal en de kleur van de beelden zelf. Vanuit de omgeving waren volgende aspecten benoemd; het zonlicht of de schaduw, de achtergrondkleur, open- of geslotenheid. Tot 1989 bepaalden deze criteria de plaatsing van de sculpturen. In deze visie verhielden de beelden zich niet tot elkaar: niet chronologisch, qua herkomst of stilistisch zoals wel gebeurde in de biënnale. Cruciaal was de “ongelimiteerde vrijheid (…) zodat de bezoeker zelf in de vrije opstelling samenhangen, evoluties of tegenstellingen kan ontdekken”, zo schreef Bauduoin. Het was een beeldhouwkundige benadering, in overeenstemming met de inzichten die door Henry Moore, pionier op dit gebied én adviseur van het prille museum. Dus de collectiepresentatie vertrok niet vanuit de hele collectie, of een verhaal met clusters, maar vanuit de individuele werken, telkens opnieuw. Nieuwe toevoegingen gebeurden successief, zonder herschikking van de oudere werken. Dat had ook praktische reden natuurlijk: sculpturen pak je niet zomaar even op om aan een ander haakje te hangen. Vanzelfsprekend ontstond naar gelang de tijd vorderde wel een probleem: het plaatsen van extra beelden leidde tot nieuwe verhoudingen met die er eerder stonden.

In 1971 al signaleert burgemeester Craeybeckx aan de conservator: “Ik heb de indruk nu dat het ene werk naast het andere is geplaatst, dat dit het andere schaadt. Ze lijden er wederkerig nadeel door. De ontvankelijkheid van de bezoeker kan zich niet zo snel op een andere golflengte verplaatsen en stellig niet wanneer beide golflengten tegelijkertijd inwerken. Dan krijgen wij een verschijnsel zoals het wel eens in de radio ontstaat, hetzij “fading”, hetzij wat men brouillage (fluitende frequenties die dicht tegen elkaar liggen) noemt. Me dunkt dat er iets zou moeten worden op gevonden”

Tegelijk was de commissie bezorgd voor monotonie bij te dicht plaatsen van te gelijkaardige werken qua kleur, inhoud, volume en materiaal. Groepering werd vermeden, want dat zou te decoratief worden.

Beeldhouwkunst binnen en buiten de perken

De absolute autonomie van de aparte sculpturen was primordiaal. Dat was ook een algemene opvatting binnen beeldhouwkunst, die zich in de 20ste eeuw opnieuw had losgerukt van de architectuur (denk aan art déco). Het experiment Beeld in de Stad van 1958 leidde tot enorme discussies over beeldhouwwerk in de publieke ruimte. De dominerende opvatting daarbij was dat de samenhang tussen stad, architectuur en beeldhouwkunst problematisch. Het betekende een “sterke aantasting van de plastische eigenheid en autonomie van het beeld” schreef een kunstcriticus en daarom had je het isolement in een museum nodig. Want in de stad werden ze een decoratief element van de architecturale omgeving. Voorstellingen van mensen bleken “niet bestand tegen onpersoonlijke en drukke stad Antwerpen”. Sommige beelden werden uiteindelijk in het Middelheimpark tentoongesteld omdat sommige naakten “aanstoot gaven”.

Maar die opvatting zou snel en radicaal veranderen binnen de ontwikkeling van sculptuur zelf. In de jaren 1960 verlieten avant-garde kunstenaars opzettelijk de musea en ging de integratie aan met zowel het stedelijk als het natuurlijk landschap. Sculptuur evolueerde van een vorm en volume IN de ruimte naar het zelf creëren en scheppen van ruimte. I.p.v. een “opstelling” van een autonoom werk is het nu installatie, integratie en site-specifiek werk die zelf ruimte definieert, zoals land art, conceptuele en minimal art. Denk aan Carl André of aan het werk van Jan Dries “meditatieve ruimte het zelf zijn” (refabricatie 2019) – foto).

In 1987, ging het museum opnieuw buiten de perken met Monumenta waarbij een -30 tal jonge beeldhouwers in de stad Antwerpen projecten realiseerden die als doel hadden locatiespecifiek en geen autonome, nomadische werken te zijn. De receptie van het publiek was ronduit negatief. Bv Jan Cools schreef “werken in opdracht zijn kunsthistorisch gezien zelden kwalitatief hoogstaand en zijn eerder documentair dan dat ze een wel intrinsiek artistieke waarde bezitten”, als tegengestelde van werken die autonoom zijn en op initiatief van de kunstenaar tot stand kwamen, niet officieel erkend of opgesteld. Het museum had oog voor deze nieuwe vormen van sculptuur in de collectie, maar dreef het onderscheid met de autonome beeldhouwkunst op de spits.

Nieuwe collectiepresentatie: het groeperingsplan van 1991

Parallel daarmee ontstond ook een nieuwe visie op de collectiepresentatie: de eerste plaatsingen moesten behouden blijven en nieuwe kunst zou eerder in aparte stukken park komen. Dus een fysieke scheiding tussen de historische en de hedendaagse collectie. De Plaatsingscommissie met Menno Meeuwis, Marie-Rose Benteim en Hans Nieuwdorp legde in 1990 een radicaal plan voor, waarin de historiek van de collectie zelf meer centraal stond. Er had zich bovendien een opportuniteit aangediend: het invullen van nieuwe stukken bos achter het Braempaviljoen. Ook kwam Middelheim-Laag in beeld na het stopzetten van de Biënnale en keek het museum ook over zijn begrenzing naar het Oosten en Westen. Middelheim-hoog werd beschouwd als “afgesloten” voor nieuwe werken en chronologische schikking doorgevoerd, zonder dwingende historische route. Thematische groeperingen moesten afwisseling brengen: een portrettengalerij (koppendreef), de dieren en de vrouwen (wat bewakers nu het vrouwenbos noemen). In de “beslotenheid” van de bossen kwam het kleiner abstract werk in witte marmer, “blinkend” werk (zonnesculptuur, spiegelzuil, Roulin – foto), de werken van Nieuwe Wilden (Roel d’Haese) en een piëteitsvolle tuin voor intiem werk hier achter het paviljoen.

Middelheim-laag werd het nieuw domein voor hedendaagse kunst en de eerste realisatie dateert uit 1992, van Charles Vandenhove. De 10 hedendaagse sculpturen uit Nieuwe Beelden koloniseerden in 1993 verder dit terrein. In 2000 breidde het park uit aan de oost- en westzijde. Landschapsarchitect Michel Desvigne ontwierp voor deze twee zones een strak en roostervormig tuinplan dat het thematisch groeperen van werken ten goede moest komen. De uitbreiding aan de oostkant, kant ziekenhuis, werd een laboratorium op het raakvlak van sculptuur en architectuur. Aan de westzijde, kant Beukenlaan, werden de abstracte sculpturen in staal, met kleur bijeen gebracht en zo een ensemble gecreëerd.

BLIK OP DE COLLECTIEPRESENTATIE VANDAAG

Het plan voor groepering van de collectie is vanaf 1991 volledig gerealiseerd, maar de krachtlijnen ervan niet consequent aangehouden. Want bijna alle nieuwe verwervingen kwamen toch op Middelheim Hoog terecht omdat vaak kunstenaars zelf net die plaatsen verkozen, waar een dialoog aanwezig is met de historische collectie en de landschappelijke en oudere architecturale elementen. Soms in een perfecte harmonie, zoals Ai Wei Wei brug. Maar bij andere werken, waar de kunstenaar volledige artistieke vrijheid kreeg, in conflict met andere kunstwerken of met de natuur zoals Mama van Jef Geys. De metalen ringen, wurgden eerst de magistrale beuken van 200 jaar oud in de belangrijkste en oudste dreefstructuur binnen Middelheim Hoog.

Volle museumzalen en niet-gedisciplineerde sculptuur

Zo werd de collectiepresentatie steeds dichter (denser), tot op een punt dat de werken elkaar in de weg staan, of de succesvolle combinatie met het park in het gedrang komt. Vandaag is het moeilijk om plaats te vinden voor nieuwe verwervingen. Het park lijkt volgeraakt. Wij tonen meer werken buiten dan Kröller-Müller, op zoveel minder oppervlakte. De thematische groepering en de chronologische schikking zijn niet echt meer leesbaar. Wat ook fundamenteel veranderd is; is dat sculpturen vaak wel gemaakt zijn voor buiten, maar niet meer bedoeld zijn om op 1 plek, permanent buiten te blijven bestaan, denk maar aan de skydancers van Dennis Tyfus. Of kunstenaars werken vanuit een visie op sculptuur met landschappelijke elementen en biologische, levende elementen, denk aan bv Pierre Huyghe, Giuseppe Pennone, Lois Weinberger of Olaffur Eliasson. We hebben op dit moment al een ginko boom (Roel Jacobs), een vierkant gras (Jan Dries) en marmerplaten in een boom en vijver (Fabro – foto) in de collectie. Hedendaagse sculptuur heeft veel meer gedaanten, gedragingen en bestaat soms uit vergankelijke of levende materialen die je tijdelijk herinstalleert of opnieuw uitvoert. Maar is dus veel meer geworden dan beelden voor de eeuwigheid in brons gegoten of steen gekapt, die voor eeuwig op dezelfde plaats blijven staan. De hedendaagse beeldhouwkunst heeft de grenzen van zijn discipline verkend en overschreden, naar de architectuur, de podiumkunsten, het landschapsontwerp, …

Geen park zonder kunst. Geen kunst zonder park.

Hoewel de visie op beeldhouwkunst is verbreed, is de aandacht voor een strategische collectiepresentatie nog achtergebleven. Als museum zijn we altijd vertrokken vanuit de waarde van beeldhouwwerken en volledige artistieke vrijheid, maar de kunst zelf heeft de autonomie in vraag gesteld en de plaatsingsmethode uitgehold. De rigide scheiding tussen natuur in cultuur is zowel beleidsmatig, als praktisch in beheer en artistiek onhoudbaar en onnodig. Middelheim is dé hybride mengvorm uit Bruno Latours Wij zijn nooit modern geweest. Als museum zijn wij ons meer bewust van het waardevolle maar fragiele netwerk, weefsel, hier en willen mee zorg dragen voor de andere elementen van deze plek die waardevol zijn en waarmee we vergroeid raakten. Als we vandaag met Berlinde de Bruyckere een plaats zoeken om de stalen bolsters vast te kluisteren, kijken we ook samen naar welke bomen en bosbestand dit aankunnen op het Middelheimdomein. De kunstenaar zelf werkt op dit moment een systeem uit voor de bevestiging, die groei van de stam toelaat. En ons publiek zal het onderscheid worst wezen. Want publieksbevragingen geven aan dat 65% voor kunst én natuur komt; slechts 9% zou enkel voor de kunst komen. Mijn collega Raf ging in een marketingonderzoek op zoek naar onze “brand essence”, waar uitkwam dat onze kracht net in de onafscheidelijke combi zit; geen kunst zonder park, geen park zonder kunst. Als je kijkt naar tripadvisor, google reviews, gaat het evenveel over natuur. Pas geboren eendjes of de eerste sneeuwvlokken in het park scoren ook doorgaans meer likes op de social media dan bv een foto van een apart kunstwerk tegen een wit doek.

Straf buitenbeentje

Zelfs binnen de museale sector kunnen we ons veel sterker onderscheiden als we onze hybride identiteit als kunstpark meer uitspelen. Ipv het kneusje van de hedendaagse kunstmusea zijn wij een niet te negeren buitenbeentje geworden, met specifieke expertise rond kunst in de open lucht en beheer vanuit een globale visie op groen, erfgoed, kunst en mensen. UNESCO kent musea ook een belangrijke taak toe bij het halen van duurzaamheidsdoelstellingen van de Verenigde Naties. Welk museum draagt zo bij aan de kwaliteit van het leven in de stad, geeft koelte, water, natuur, zuurstof, ontspanning én leren? En dat gratis, voor iedereen toegankelijk. We kregen in 2017 een subsidie van Vlaanderen voor het uitvoeren van een waarderingsonderzoek, als pilootproject voor Vlaanderen. Belangrijke stappen daarvan zijn gezet: de selectie van de depotcollectie en het uitwerken van een waarden gedreven collectiebeheer. De meest ambitieuze toepassing is de waardering op schaal van het park. We denken dat een grotere kennis én ontwikkeling van de waarden van ons landschap en het lokaliseren van de waardevolle elementen en samenhang, een blauwdruk kan opleveren voor een nieuwe ontwikkeling van het kunstpark in het algemeen en de collectiepresentatie in het bijzonder.

EXPEDITIE NAAR DE WAARDEN VAN HET KUNSTPARK 2018-2020

Voor een deel is het kunstpark al formeel door de overheid gewaardeerd binnen het Nachtegalenpark, een beschermd cultuurlandschap. Dit omvat het gehele Middelheimdomein, behalve het uitbreidingsstuk oost voorbij het collectiepaviljoen. Het door Vlaanderen bekrachtigde landschapsbeheersplan legt tot in detail waarden en er erop gebaseerd beheer vast tot 2037, sector per sector in het park. Er zit zelfs een avifaunistische waardenkaart uit 2010 in: plekken waar waardevolle vogels broeden. Het bekrachtigt ook de fusie van cultuur en natuur, gebouwde en natuurlijke elementen en een ruim waardenpalet waar het museum ook binnen de scope valt. Als museum hebben we ons in 2018 verdiept in dit andere erfgoeddomein en het groenbeleid. 2 masterstudenten Erfgoedstudies studeerden af met een masterplan voor de site, met focus op toegankelijkheid van het onroerend erfgoed. Dit jaar werken 8 masterstudenten meer in detail op kasteel, oranjerie en de conciërgerie. Een klein landschapsparlement, met een tuinhistorica van de universiteit Antwerpen, stadscollega’s van openbaar domein en groenbeheer, een kunstenaar-landschapsarchitect en de museumstaf heeft flink gedebatteerd over mekaars waarden, kennis uitgewisseld en veel gewandeld. Tijdens die wandelingen zochten we uit in welke elementen en structuren die waarden gelokaliseerd werden. De groep groeide aan met de groen- en gebouwbeheerder, erfgoedbewaker, kortom iedereen die iets wist over het landschap en zijn evolutie. Het werd een verrassende expeditie naar sectoren met aparte eigen sferen: zeer verscheiden zones. Ik neem u nu kort mee op een tour rond de highlights van onze expeditie
Het kasteel: heerlijk huis van plaisantie Ik begin bij het hart en onze oudste kern: Het kasteel. De meest gegoogle term op onze website, maar als museum doen we er tot nu toe niets mee. Nochtans een boeiende geschiedenis vanaf de 14de eeuw, waar je vrolijk van wordt en ook nog veel ziet: Het grote vierkant van de dubbele slotgracht van het feodale kasteel is quasi ongewijzigd. In een document uit 1499 werd voor het eerst een beschrijving gevonden: “een omwaterd huis met stallen, duifhuis, boomgaarden, bossen met grachten en struikgewas rondom”. Deze beschrijving doet sterk vermoeden dat Middelheim toen reeds bestond uit een lusthof of kasteel met neerhoeve en de functie van buitenverblijf vervulde. Vanaf de 16de eeuw hadden opeenvolgend verschillende Antwerpse families hun zomerresidentie te Middelheim. In 1645 werd Middelheim beschreven als een stenen huis van plaisantie dat op een omwaterde berg stond, een typische evolutie van de primitieve schans of motte. Vandaag is de onderbouw nog steeds af te lezen, zeker de noordzijde met afgebroken hoektoren. In het midden van de 17de eeuw was Middelheim eigendom van Joan van Weerden, ‘heer van Blocklant’ en Antwerps burgemeester. Hij liet het kasteel vergroten en naar zijn wens werd een imponerende lindedreef aangelegd, de huidige Middelheimlaan. De huidige magistrale dreven zijn niet alleen tot vandaag beeldbepalende en ruimtelijk structurerende landschapselementen. Ze zijn belangrijke historische relicten, met een belangrijke symboolfunctie. Dreven waren immers voorbehouden voor domeinen met heerlijke rechten en gaven status aan. Huizen van plaisantie zetten een traditie verder met wortels tot in de Klassieke Oudheid: bucolische buitenverblijven voor quality time met het gezin in het groen, ver van – ook toen al – de drukte van de stad… Landmeter J.C. van Lyere beschreef het Middelheimdomein in het begin van de 18de eeuw als een speelhof met een kapel, standbeelden, een bloementuin, brouwerij, galerij en een poorthuis. Het water rond het goed telde drie ophaalbruggen en er lag een ‘speelschuit’. (dit is lang voor de Misconceivable van Edwin Wurm)
Mini-Versailles in de 18de eeuw In de tweede helft van de 18de eeuw kwam het goed in het bezit van burgemeester P.G. van Schorel. In deze periode werd het kasteel, naar een ontwerp van de Parijse architect GillesBarnabé Guimard (1734-1790), omgebouwd naar Lodewijk XVI-stijl. Daar hoorde ook een formele classicistische tuin bij (denk Versailles), zowel op Middelheim Laag als Hoog met fantastische vista’s vanuit de salons, over de buitenste slotgracht heen. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) wordt deze geometrische aanleg weergegeven: de omgrachting aan de zuidzijde van het kasteel heeft een spiegelboogvorm, langs de binnenzijde van de westelijke buitenste grachtarm staat een dubbele bomenrij aangeplant en de schematisch weergegeven plantvakken zijn omhaagd. Buiten de omgrachting liggen nog omhaagde plantvakken, vermoedelijk aangeplant als bosquet (omhaagde parterres beplant met bomen). Het stuk bos hier aan het Braempaviljoen, over het bruggetje van Ai Wei Wei, heeft nog wat die indeling en blijkt ook biologisch het meest belangrijke waardevolle deel; mix beuk en wintereik, rijkste bosbodem, grootste biodiversiteit, vogelbroedplaatsen, zeldzame voorjaarsbloemen… In de nabije omgeving van het domein bevonden zich voornamelijk landbouwgronden en enkele opvallende dreven. MiddelheimLaag omvatte landbouwgronden met centraal een opvallende structuur van twee parallel lopende dreven die eindigen in een cirkelvormig patroon. Een aankondiging van verkoop uit 1780 beschrijft het toenmalige park als volgt:

“een schoon en groot Hof van Plaisantie (…) met dobbele gragten, vijver, schoon nieuw gebouwd gloriet, capelle, groote stallinge en remise, hoveniers wooninge, bascour met hoeve, schuere, stallinge &c.; bogaert, meloen kassen, potagie hof, sterre, queekerye van alle zoorten van boomen en plantsoen; vercierd met schoone steene beelden door Gillis Willemsens en andere meesters gemaekt, loode belden, porcelyne en steen Vase, piedestaelen, latwerk &c”

Een internationale hotspot in de 19de eeuw Van 1820 tot 1842 resideerde Eduard Parthon de Von, consul voor Frankrijk, in Middelheim. Hij werd bekend door de 200 fabels die hij hier schreef (veel over vogels), maar genoot meer internationale faam als kenner en verwoed verzamelaar van orchideeën. De Von sponsorde de expeditie van Louis Van Houtte naar Brazilië om onbekende planten te verzamelen, waarvoor Leopold I hem ridderde, en richtte mee de Société d’Horticulture et d’Agriculture d’Anvers op in 1828 onder voorzitterschap van buurman P.J. De Caters van Vogelsang. De tuinbouwridder introduceerde de kunst van het cultiveren van orchideeën in het nieuw opgerichte L’Horticulteur belge. Journal des jardiniers et des amateurs uit 1833. Zijn artikel bevat onder meer een indrukwekkende lijst van 78 soorten orchideeën die hij kweekte en beschrijft in detail hoe zijn serre voor de orchideeën was ingericht met warme buizen, hangende potten en tabletten volgens de lichtbehoefte. Hij bouwde in Middelheim verschillende soorten serres (warme en lauwe), richtte de oranjerie in en een grote hovenierswoning (want je moest je moet bed maken bij die warme serres, continue te stoken; een Engels reisverslag vermeld de belangrijke positie van de hovenier). Middelheim was aanwezig op nationale en internationale tentoonstellingen en salons van het tweede kwart van de 19de eeuw. Niet met kunstwerken, wel met zijn planten, vooral bloemensoorten vielen altijd in de prijzen. De zaden van de moederplant van de camelia parthoniana zwermden over de hele wereld uit. Reizigers waren verbluft door de waterpartijen, de bloemenperken, de collecties in de serres en ook de wijnbouwtechniek (Thoméry) met muurtjes. De kaart van Vandermaelen (1854) toont opnieuw de dubbele omgrachting, maar nu vertoont Middelheimdomein een landschappelijke aanleg, in Engelse stijl. Onder invloed van de romantiek kwam er reactie op de dure en uit de hand gelopen barokke, formele mode van gekunstelde snoeivormen en parterres. Het kon eenvoudiger en vooral economischer, met meer bomen en dus meer hout en minder onderhoud. De tuinarchitectuur weekte zich ook los van de architectuur en zocht aanknoping bij een schilderkunst naar de natuur. Tuinen hoorden onregelmatig te zijn, met natuurlijke variatie en contrasten. Ze moesten verrassen en door verborgen grenzen- schijnbaar oneindig lijken. Maar bovenal moeten ze de “spirit of place” uitdrukken. Op het domein verdwenen de geometrische vakken voor kronkelende paden en een vernuftig terreinprofiel dat er natuurlijk uitziet, maar een sterk staaltje van grondwerken was. De centrale parterretuin achter het kasteel op Middelheim-Hoog werd een glooiende vallei. Middelheim-Laag kreeg een smalle, kronkelende waterpartij, uitmondend in een organisch vormgegeven vijver met een eilandje. Vermoedelijk gaat het hier om een opgestuwde beek, een aanlegconcept dat typerend is voor de vroeg landschappelijke stijl. En dit is nog gaaf aanwezig, hetzij wat verwilderd. Wat een deel ruige natuur lijkt, is dus ook een kunstwerk. Noem het “land art” avant la lettre. De volgende eigenaar E. Le Grelle verwierf in 1842, samen met het kasteel en het belangrijkste gedeelte van de plantencollectie. Middelheim bleef in handen van deze familie tot de stad het goed kocht in 1910.
De showtuin Hortiflora met secret garden De 20ste eeuw bepaalde het uitzicht van hortiflora, als showtuin met een heidelandschap, rotstuin en kruidentuin. Een gaaf relict daarvan is een “secret garden”, een verstopt rotstuintje dat een gaaf voorbeeld is van een “Nouveau Jardin Pittoresque” een typisch Belgische tuinstijl. Ondertussen heeft de enthousiast geworden groendienst die gerestaureerd met de originele plantenlijsten. Het was nog niet rond of een kunstenaar koos deze plek deze zomer uit voor haar performance. Midden de jaren 70 van de 20ste eeuw werd Hortiflora meer een educatieve tuin en in 1977 werd naar aanleiding van het Rubensjaar een historische tuin in renaissancestijl aangelegd door een andere autoriteit in de tuingeschiedenis van België: landschapsarchitect Latinne. In 1984 werd ter herdenking van de kruidkundige/herborist Rembert Dodoens een kruidentuin aangelegd.

Europese tuingeschiedenis

Ik vloog een beetje door de highlights. Volgens ons landschapsparlement kan je in ons kunstpark de Europese tuingeschiedenis vertellen. Het is er allemaal nog, maar tegelijk bleek hoeveel veel zorg nodig en een nieuwe aanpak aan de orde zijn. “Het park geeft een vermoeide indruk, noem het een vorm van uitputting, het lijkt op te zijn” schreef Walter De Backer. En dan gaat het in de eerste plaats over het bomenbestand, vooral de beuken die toch stilaan in de eindfase van hun levenscyclus zitten. Ze kreunen onder veranderingen in temperatuur, waterspiegel en stormen: in maart gingen 40 bomen in het Nachtegalenpark neer, veel kunstwerken hebben er ook onder geleden. Door minder gelukte nieuwe beplanting en ook ongecontroleerd oprukken van de natuur zelf is de zorgvuldige compositie van open en gesloten volumes soms niet meer leesbaar. Het park schiet alle richtingen uit en mist een sterke visie en hand van de beheerder(s) in samenhang met het kasteel. Wanneer je op de bordestrap van het kasteel staat, zie je het nog een beetje: een glooiend valleiprofiel. Maar aan de rechterzijde is de begroeiing helemaal opgerukt waardoor ook monumentale bomen ingesloten raakten zoals de moerascypres. Op oude museumfoto’s stonden die nog vrij. Tot voor kort blokkeerde een gigantisch rhodonendronmassief zelfs de centrale zichtas vanuit het kasteel. Die is recent verjongd, op het eerste zicht een afschuwelijke kaalslag, maar broodnodig nodig voor het park. Op 70 jaar tijd zijn onze museumzalen, de sectoren in het park, niet alleen voller, maar ook kleiner geworden; het bos rukt op, heesters slokken kunstwerken op of ze worden van onderuit verzwolgen doordat strakke grasgazons veranderden in ecologische ruigte. (denk aan Didier Vermeiren op Middelheim Laag).
Revival van het landschap? Maar stel dat we verandering en verjonging van het kunstpark zouden bekijken vanuit de krachtlijnen van het cultuurlandschap – zoals bijvoorbeeld het opnieuw openen van de vallei. Dan versterken we niet alleen de waarden van dit ensemble, de “spirit of place”, maar creëren we veel extra lucht en plaats voor kunstwerken. We zouden deels daarin een verloren draad terugvinden, meer samenhang en een nieuwe dynamiek voor een vernieuwde collectiepresentatie, een waardengedreven ontwikkeling van het kunstpark. Een mooi voorbeeld waar restauratie van landschap én collectiepresentatie hand in hand gingen, zag u in Yorkshire sculpture park.

PLANNEN 2020

Waardering sectoren in het park

Ik rond onze wandeling af. Een belangrijke volgende stap in de waardering van het kunstpark is onderzoeken hoe betekenisvol of niet de samenhang van de kunstwerken met hun plaats in het park NU is. Is het werk specifiek gemaakt voor die plek (bv Romeinse straat, Guillaume Bijl) of is het kunstwerk al 4 keer veranderd van plaats want het maakt niet uit en is nomadisch of autonoom (bv Morgen is alles anders, Henk Visch)? Daarnaast willen we dit jaar verder onderzoeken hoe verschillende mensen de verschillende zones gebruiken en waarderen, ook als sociale plek. Waar voelen gezinnen met kinderen zich goed, waar picknicken mensen, waar zoeken mensen eerder stilte op of lezen een boek, … Welke elementen zijn daar belangrijk in (bv schaduw, verfrissing, bankjes, …) of verstoren dit (lawaai, visuele rommel, allerlei drempels zowel mentale als fysieke…)?
Opnieuw zullen we dit met vertegenwoordigers van diverse perspectieven proberen, die hun kennis en affecties met ons delen in waarderingssessies, maar we willen ook goed observeren, bijna antropologisch, hoe mensen en het park zich tot elkaar verhouden.
Masterplan voor ontwikkeling van het park In een masterplan willen we ook functies herbekijken en herverdelen over de site. Ik bespaar u een litanie over onze infrastuctuurproblemen, kijk maar rond naar de kisten hier in het Braempaviljoen. We hebben enorm gebrek voor opslagruimten of werkplekken, en dat kost ons veel tijd en geld. De bibliotheek barst uit haar voegen en vooral oude foto en films zitten daar in slechte condities. Je krijgt als bezoeker geen idee hoe belangrijk dit gebouw, de voormalige oranjerie was voor de uitstraling van deze plek. Bovendien verwacht je daar als bezoeker toch een open onthaal of informatie over het kunstpark in zijn geheel. De stad voorzag alvast budget in 2024 voor vernieuwde collectiepresentatie. We zoeken verder naar aanvullende financiering en subsidies voor infrastructuur en restauratie van het cultuurlandschap; ook hiervoor opent een integrale visie op het ensemble perspectieven, bv vanuit onroerenderfgoeddecreet.

Geen tabula rasa, wél dynamiek Sommige sectoren in het park zullen mogelijks nauwelijks wijzigen, de heilige plekken, … Andere krijgen waarschijnlijk een zwaardere make-over, doordat vanuit verschillende perspectieven nauwelijks waarden worden toegeschreven. Dit lijkt zo voor Middelheim Oost. Het landschapsontwerp doet het niet goed: de sierappelbomen sneuvelen en noch kunstenaars noch bezoekers vinden het een kwalitatieve plek. Positieve aanleidingen voor verandering is dat de ventilatiekokers van de Craeybeckxtunnel zouden mogen verdwijnen. Weg met de betonblokken, het lawaai en de uitlaatgassen waardoor onze bewakers dit stuk de “killing fields” noemen. Bovendien werken we actief samen met de buren aan een extra toegang voor hun bezoekers en patiënten; die ze nu ook al aansporen het park in te gaan. We starten samenwerking rond een kwalitatieve verbinding, zowel artistiek als landschappelijk. We willen daar ook met onze collectiepresentatie buiten de perken gaan, naar aanleiding van 50 jaar ziekenhuis. De connectie is Renaat Braem, architect voor zowel het ziekenhuis als het paviljoen waar we nu zitten, én 30 jaar lang adviseur bij de aankopen van het museum. We maken met het ziekenhuis een selectie uit de depotcollectie – uit mensbeelden die gehospitaliseerd geraakten omdat ze te kwetsbaar werden om in de buitenlucht te staan, of omdat ze niet waardevol genoeg meer waren voor de buitenpresentatie en ook niet gekozen zijn voor het collectiepaviljoen. In het ziekenhuis krijgen ze een nieuwe bestemming in de publieke ruimte – maar staan toch beschermd en onderdak binnen. De ‘schone slaapsters’kunnen daar wakker worden en opgeladen worden met nieuwe betekenissen en waarden. Je bekijkt ze daar anders, niet zozeer met de kunsthistorische of esthetische bril van een museumbezoeker, maar als veerkrachtige mensbeelden, die hopelijk wat troost of hoop geven aan de patiënten en bezoekers. Ook de westelijke uitbreiding, kant Beukenlaan, kon voor het landschapsparlement en vele anderen verandering gebruiken. Daniël De Nijs, bestuurslid bij de Middelheim Promotor, sprak daar vorig jaar ook krachtig zijn visie over uit, jammer genoeg hebben we die niet verder samen kunnen uitwerken. We gaan dat doen, in zijn nagedachtenis, samen met u. We houden u, voorvechters van de spirit van Middelheimmuseum alleszins op de hoogte van de verdere evolutie.