Hierbij een aantal sfeerbeelden van een meer dan originele uitstap onder de stralende zon.

Middelheim Promotors in de Provence?

Neen, gewoon in het Pajottenland van Bruegel.

In 2019 is het 450 jaar geleden dat de grootste en zeker populairste schilder uit de zestiende eeuw in 1569 overleed. Aanleiding voor heel wat initiatieven die de meester, zijn werk, zijn wereld en zijn invloed belichten. Voor de promotors kiezen we twee activiteiten die een beetje buiten het traditionele beeld vallen: een tentoonstelling zonder werken van Bruegel en een een tocht in het landschap dat de meester zo sterk heeft beïnvloed.

Als begeleiding voor deze uitstap, hierbij een aantal teksten en illustraties.

 

1. Pieter Bruegel de Oude (1525? – 1569) 

Pieter Bruegel de Oude (mogelijk Breda of Breugel, tussen 1525 en 1530 – Brussel, 9 september 1569) was een Brabantse kunstschilder. Hij was de vader van Pieter Brueghel de Jonge en van Jan Brueghel de Oude. Zelf schreef hij zijn naam en tekende hij zijn werken van 1559 tot aan zijn dood als Bruegel (zonder “h” dus), maar zijn zoons tekenden met Brueghel wat voor hem dan soms ook gebruikt wordt. Hij wordt in de literatuur soms ook de “BoerenBruegel” genoemd, omdat er in zijn oeuvre een aantal schilderijen voorkomen die scènes uit het boerenleven afbeelden.

Geboorte

De oudste vermelding van Pieter Bruegel stamt uit 1551, toen hij als meestersschilder werd ingeschreven in de Liggeren, het register van het Antwerpse Sint-Lucasgilde . Hij staat daar genoteerd als Peeter Bruegels, schilder. Omdat schilders in die tijd meestal tussen hun 21e en hun 25e levensjaar als meester tot het gilde toetraden,wordt er doorgaans van uitgegaan dat Pieter Bruegel ergens tussen 1525 en 1530 geboren werd.

De geboorteplaats van Pieter Bruegel is niet bekend. De plaatsen die het meest genoemd worden zijn Breda en Breugel in Noord-Brabant. Breda wordt als geboorteplaats genoemd in de beschrijving van de Lage Landen van Lodovico Guicciardini, die nog tijdens Bruegels leven verscheen.

Breugel wordt genoemd in Karel van Manders Schilder-boeck uit 1604, zowel in de titel van de bijdrage over Pieter Bruegel (Pieter Brueghel, uytnemende Schilder van Brueghel) als in de tekst van de bijdrage zelf: den welcken is geboren niet wijt van Breda, op een Dorp geheeten Brueghel, welcks naem hy met hem ghedraghen heeft, en zijn naecomelinghen ghelaten. Naast Breugel en Breda wordt ook wel Grote-Brogel bij Bree (Latijn: Breda) als mogelijke geboorteplaats genoemd, maar dit wordt minder waarschijnlijk geacht, aangezien deze plaats in het prinsbisdom Luik lag en niet in het hertogdom Brabant, waar Bruegel volgens Van Mander vandaan kwam.

Opleiding

Bruegel zou steeds volgens Karel van Mander in diens Schilderboeck rond 1545 als leerling zijn opgenomen in het atelier van Pieter Coecke van Aelst, hoewel hiervan niets is terug te vinden in de liggeren. De kunsthistorici merken hier trouwens meestal bij op dat de kunst van Pieter Bruegel diametraal staat op de stijl van Pieter Coecke. Coeckes werk is sterk beïnvloed door de Italiaanse kunst waar Bruegels werk veeleer kan gezien worden als een reactie tegen deze italianisering.

Mechelen

Men kan aantonen dat Pieter Bruegel in 1550/1551 in Mechelen werkzaam was in het atelier van de schilder-kunstmakelaar Claude Dorizi. Hij werkte er met Peeter Baltens aan een triptiek besteld door de handschoenmakersgilde voor hun kapel in de Sint-Romboutskerk. Baltens verzorgde de binnenzijde van het drieluik en Bruegel schilderde de Sint Gommarus en Sint Rombout op de buitenzijde van de zijluiken, zoals gebruikelijk in grisaille. Dit spoort met het verhaal van Karel van Mander over de opleiding bij Pieter Coecke, want die stierf in 1550. Coeckes vrouw, die van Mechelen afkomstig was, bracht Bruegel misschien in contact met Dorizi.

Italië

Bruegel maakte van 1551/1552 tot 1554 een reis naar Italië.  Hij reisde in het gezelschap van Maerten de Vos via Lyon en Monte Rosa en van daar waarschijnlijk via Napels tot de straat van Messina. Zijn gravure over de Zeeslag in de Straat van Messina – hoewel pas gepubliceerd in 1561 – is waarschijnlijk gebaseerd op schetsen die hij toen maakte.[9][10] In 1553 verbleef hij in Rome, waar hij nauwe contacten had met Giulio Clovio, die voor Alessandro Farnese werkte. Ook van zijn verblijf in Rome zijn tekeningen bewaard gebleven, onder meer de tekening van de Ripa Grande. In een inventaris van Clovio’s nalatenschap uit 1577 waren vijf werken van Bruegel opgenomen, die ondertussen verloren zijn gegaan. In 1554 keerde hij via Venetië terug naar Antwerpen.

 

Antwerpen

Terug in de Nederlanden vestigde hij zich waarschijnlijk in Antwerpen en begon te werken voor Hieronymus Cock en Volcxken Diericx. Zij hadden in 1548 het uitgevershuis In de Vier Winden opgericht en engageerden de beste graveurs die ze konden vinden om de meesterwerken van Italiaanse meesters beschikbaar te maken als prent. Voor Bruegel die, pas terug van Italië zeker nog geen gevestigd schilder was, betekende dit een constante stroom aan inkomsten. Uit de periode voor 1562 zijn er nauwelijks geschilderde werken van Bruegel overgebleven. Bruegel tekende in de periode van 1554 tot 1561 meer dan veertig ontwerpen voor gravures. Het resultaat van zijn werk voor Cock was dat hij stilaan bekend raakte en dat hij vanaf de jaren zestig blijkbaar voldoende opdrachten als schilder kreeg aangeboden, zodat het tekenen meer en meer op de achtergrond raakte.

Huwelijk en verhuizing naar Brussel

In 1563 verhuisde Bruegel van Antwerpen naar Brussel, waar hij trouwde met Mayken Coecke, dochter van zijn vroegere leermeester Pieter Coecke van Aelst en Mayken Verhulst. Volgens de huwelijksregisters van de Antwerpse kathedraal vond de ondertrouw plaats op 25 juli 1563, wat allicht betekent dat de schilder op dat ogenblik nog in Antwerpen woonde. Het huwelijk zelf werd kort daarna ingezegend in de Kapellekerk te Brussel. De akte vermeldt geen datum, maar het is aannemelijk dat de trouw en verhuizing in augustus plaatsvonden.Volgens sommigen zou het gezin zich gevestigd hebben in de Hoogstraat in de Marollen maar in dit zogenaamde Bruegelhuis is enkel zijn nazaat David Teniers III met zekerheid gedocumenteerd. Bruegel en zijn gezin woonden bij het Bogaardenklooster .

Het echtpaar had zeker drie kinderen: een oudste zoon Pieter, geboren in 1564 of 1565, een dochter Maria die gedoopt werd in 1566 en een tweede zoon Jan, geboren in 1568. Mogelijk was er nog een tweede dochter Katharina, maar daarover zijn de archieven niet duidelijk, het zou kunnen gaan over de dochter van een chirurg Pieter van Bruegel die toen eveneens in Brussel woonde. De zoons werden allebei schilder en zijn respectievelijk gekend als Pieter Brueghel de Jonge of de Helse Brueghel en Jan Brueghel de Oude of de Fluwelen Brueghel. Beiden waren te jong bij het overlijden van hun vader om van hem hun opleiding gekregen te hebben. Het zou grootmoeder Mayken Verhulst geweest zijn, de vrouw van Pieter Coecke, die de twee zonen van Bruegel hun schildersopleiding gaf. Vooral Pieter Brueghel de Jonge zou later een ganse reeks variaties op het werk van zijn vader schilderen. Pieter Bruegel lag hiermee aan de basis van een heus schildersgeslacht dat zou doorlopen tot het einde van de zeventiende eeuw .

Het was vanaf 1562 dat Bruegel volop begon te schilderen. In de laatste zeven jaar van zijn leven maakt hij de meeste van de veertig schilderijen die van hem bewaard zijn gebleven. Het zijn veelal grote panelen bedoeld om opgehangen te worden in een kunstenkabinet. Zijn klanten waren vrienden zoals de humanist Abraham Ortelius en de koopman Hans Franckaert, rijke Antwerpse burgers zoals Nicolaas Jonghelinck (die zestien Bruegels bezat), Jan Vleminck en Jan Noirot, alsook de machtige kardinaal Antoine Perrenot de Granvelle .

Gedurende zijn Brusselse periode gebruikte Bruegel verschillende landschappen uit het nabijgelegen Pajottenland, zoals het kerkje van Sint-Anna-Pede (gemeente Dilbeek) als achtergrond voor de “Parabel van de blinden”. Een grote reproductie daarvan staat sinds 2004 bij dat kerkje. In de laatste jaren van zijn leven, onder het terreurbewind van de hertog van Alva, worden de werken van Bruegel grimmiger en somberder .

Dood

Pieter Bruegel stierf in Brussel in 1569, vermoedelijk na een lang ziekbed (uit dat jaar zijn geen werken bekend en Van Mander spreekt over een doot-sieckte). Hij liet prenten met bijtende of schimpende kritiek verbranden om zijn vrouw Mayken niet in de problemen te brengen.[15] Hij liet haar De ekster op de galg na en ook de grisaille Christus en de overspelige vrouw. Bruegel werd begraven in de Kapellekerk, net als zijn vrouw negen jaar later. Hun tweede zoon Jan Breugel liet later een grafmonument oprichten in de Kapellekerk ter nagedachtenis van zijn ouders, met een doek van zijn vriend Rubens in verwerkt.

Boeren-Bruegel

Onder invloed van Karel van Mander ging Pieter Bruegel de geschiedenis in als een schilder van dorpstaferelen en boertige feesten. Van Mander verhaalt over verkleedpartijen die Pieter organiseerde samen met zijn vriend Hans Frankert om dan als boeren uitgedost naar de dorpen in de omgeving van Antwerpen te trekken en daar deel te nemen aan de kermissen en feesten. We weten uit andere beschrijvingen van Karel van Mander dat die zijn tekst graag opleukte met een sappig verhaal en dat dit vaak eeuwen doorwerkte (zie het verhaal over Den sotten Cleef). Uit dezelfde bron komt Peer den drol dat men vandaag nog bezwaarlijk als een bijnaam voor Pieter Bruegel kan citeren. Pieter Bruegel was kort na zijn overlijden reeds beroemd en bekend in zowat heel Europa als een uitzonderlijk tekenaar en schilder .

Er waren beroemde verzamelaars zoals Keizer Rudolf II van het Heilige Roomse Rijk die tegen het eind van de zestiende eeuw al een ganse verzameling van Bruegels werken had aangelegd. Hij werd vooral bekend van de prenten die naar zijn tekeningen werden gepubliceerd en geëxporteerd naar de vier windstreken. Dat bezorgde hem de bijnaam van ‘de nieuwe Jheronimus Bosch’. Dominicus Lampsonius heeft met zijn prenten van bekende schilders uit de Nederlanden hier zeker een steentje aan bijgedragen.

In de achttiende eeuw raakte Bruegel stilaan vergeten. In het Biographisch woordenboek der Nederlanden van 1855 kan men lezen: “Om zijne voorstelling van boerentafereelen als: Bruiloften, Kroegen, Kermissen enz., werd hij de Boeren Breugel genoemd; terwijl anderen hem ter onderscheiding van de latere Breugels ook wel den Ouden Bruegel noemen. Weinige stukken zijn er van hem voorhanden, welke men zonder lagchen beschouwen kan, of die ten minste de stemmigsten en stuurschsten niet doen meesmuilen en grimlagchen”.

Als in het begin van de twintigste eeuw Bruegel opnieuw in de aandacht komt, blijft vooral het populaire beeld van de BoerenBruegel bekend, zoals bij Felix Timmermans, die in 1928 zijn boek Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken publiceerde, waar dat stereotiepe beeld van Bruegel verder wordt beklemtoond en Timmermans van Bruegel een voorvader van zijn Pallieter maakt.

 

Werk

Onder invloed van Pieter Coecke schilderde Bruegel met veel allegorieën, bijvoorbeeld in scènes uit het boerenleven. Later schilderde hij ook taferelen geïnspireerd op de klassieke oudheid en Bijbelse taferelen. Zo zijn er twee schilderijen van de Toren van Babel. Eén hangt in Wenen, het andere in Rotterdam in het Museum Boijmans Van Beuningen .

Over Bruegel doen allerlei verhalen de ronde. Zo zou hij volgens Karel van Mander vaak incognito het platteland hebben bezocht om het boerenleven gade te slaan; vandaar ook zijn bijnaam ‘Boerenbruegel’. Andere bronnen menen dat hij weleens ketterse sympathieën zou gehad hebben, wat hij op verborgen wijze in zijn schilderijen zou verwerkt hebben. Noch het eerste, noch het tweede is bewezen. Feit is dat het oeuvre van Bruegel, weliswaar voortbouwend op tradities à la Jeroen Bosch, uniek is.

Bruegel is ongetwijfeld de meest volledige landschapsschilder van zijn tijd; niemand anders schilderde de natuur, in de loop van de seizoenen, zo natuurlijk, krachtig, precies en veelzijdig. Hij maakte geen “foto”, geen realistische nabootsing, maar “componeerde” een landschap en vreemde elementen (rotsen, water) tot een universeel of kosmisch tafereel. Maar details waren wel fotografisch juist: hedendaagse oogartsen herkennen bijvoorbeeld nog de verschillende oogziekten waaraan zijn “blinden” leden. Alle werktuigen aan de twee Torens van Babel zijn perfect nauwkeurig.

Werk

Bijna alle kunsthistorici zijn het er tegenwoordig over eens dat Pieter Bruegel niet de lolbroek en Vlaamse-kermisfiguur was zoals het grote publiek hem vaak ziet. Pieter bracht het grootste gedeelte van zijn leven door in Antwerpen, toen een bruisende handelsstad en het centrum van de boekproductie in de Nederlanden, een omgeving waarin het humanisme en de renaissance hoogtij vierden. Bruegel maakte deel uit van de humanistische kringen rond de cartograaf Abraham Ortelius, Christoffel Plantijn en Dirck Coornhert de schrijver. Zijn werk bestond uit veel meer dan de Boerenbruiloft, zijn tekeningen en prenten zijn in vele opzichten baanbrekend en zijn schilderijen waren bij de hogere klassen gegeerd. Hij kende zijn volk en hun manier van leven en feesten en heeft dat op meesterlijke wijze in beeld gebracht. Bruegel beschrijft zijn tijd en kadert daarmee perfect in de rij van grote onderzoekers uit het humanisme die gedreven door de furor animi gegevens verzamelen over alles om zich heen om hun kennis uit te breiden, maar hij was daarnaast een geniaal kunstenaar die zijn onderzoek en observaties op een uitzonderlijke manier gestalte wist te geven. Pieter Bruegel werd door Abraham Ortelius in zijn Album amicorum dat werd samengesteld tussen 1574 en 1596 geprezen als een groot kunstenaar , die hem “de beste schilder van zijn tijd” noemde. Walther Vanbeselaere, voormalig hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen zette hem op één lijn met Jan Van Eyck, Jeroen Bosch en Peter Paul Rubens .

Nu wordt algemeen aangenomen dat Bruegel erg getroffen was door het armoedige en harde bestaan van de plattelandsbevolking; een bijnaam “volkse Bruegel” zou juister zijn dan “Boerenbruegel”. Opvallend is dat zelfs op zijn “boerenbruiloft” en “boerendansen” niemand lacht. Hij was zeker katholiek maar ook humanist en ongenadig bekritiseerde hij de geloofsvervolging in vele werken o.a. door galgen in het landschap op te stellen en daar vaak eksters (roddelaars, verraders) aan toe te voegen.

Bruegel heeft amper 10 jaar intensief geschilderd en men vermoedt dat hij maar een vijftigtal werken heeft geschilderd, alle van uitzonderlijke kwaliteit. De machthebbers van toen hebben dat blijkbaar goed begrepen. Vooral na zijn dood steeg zijn faam pijlsnel: de machtigste kringen wedijverden met elkaar om werken te bemachtigen. Op die manier zijn ze over de wereld verspreid geraakt; in eigen land zijn er slechts enkele gebleven.

 

2. Kasteel en tuinen van Gaasbeek

Het Kasteel van Gaasbeek werd gebouwd rond het jaar 1240. Tijdens de feodale middeleeuwen creëerde de hertog van Brabant het “Land van Gaasbeek” om zijn hertogdom Brabant te verdedigen tegen de vlakbij gelegen graafschappen Vlaanderen en Henegouwen. Godfried van Leuven (1209-1253), heer van Gaasbeek, was de bouwheer van de eerste versterkte burcht. De heerlijkheid Gaasbeek behoorde in de volgende generaties via huwelijken en vererving toe aan de families van Horne en Abcoude. In 1388 wilde Zweder van Abcoude (ca. 1350–1400) zijn macht uitbreiden tot de meierij van Rode (het huidige Sint-Genesius-Rode). Dit was tegen de zin van Everaard t’Serclaes (1320–1388), heer van Wambeek en Ternat en schepen van de stad Brussel. Op 26 maart 1388 werd t’Serclaes door de bastaardzoon van Zweder en de baljuw van Gaasbeek vermoord. Als vergelding werd het Kasteel van Gaasbeek door de Brusselaars belegerd en verwoest. Het verhaal wil dat de Brusselaars bij dit beleg zo veel kippen aten dat ze de naam “kiekenfretters” kregen. De heropbouw van het kasteel na deze verwoesting duurde zo’n 150 jaar.

Ten gevolge van het bankroet van de familie van Horne kocht Lamoraal van Egmond (1522–1568) op 4 oktober 1565 het Land van Gaasbeek, met kasteel en 17 dorpen. Lamoraal van Egmond was prins van Gavere, graaf van Egmond, heer van Fiennes en Armentières, gouverneur en kapiteingeneraal van Vlaanderen en Artesië en ridder van het Gulden Vlies. Kortom, hij behoorde tot de hoogste, rijkste en meest invloedrijke adel van het land. Graaf Lamoraal van Egmond was in militaire dienst bij de Spaanse koningen Karel V en zijn zoon Filips II, die toen over onze gebieden regeerden. Samen met Willem van Oranje en Filips van Horne vormde hij het “Driemanschap” tegen kardinaal Granvelle, die de Inquisitie of de vervolging van de protestanten invoerde in onze gewesten. De Spaanse koning Filips II riep Granvelle terug. Toen de Beeldenstorm (1566) uitbrak werd het verzet tegen de Spaanse overheersing in de Nederlanden echter nog groter. Het “Driemanschap” verdedigde het “Eedverbond der Edelen”, die bij de Spaanse koning een betere behandeling van de Nederlanden bepleitten. Filips II stuurde de hertog van Alva naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen. Willem van Oranje vluchtte naar het Noorden. Egmond en Horne werden gearresteerd, van hoogverraad beschuldigd en op 5 juni 1568 onthoofd op de Brusselse Grote Markt. Alle bezittingen van de graaf van Egmond werden aangeslagen.


 

Graaf van Egmond  (1522-1568) 

Lamoraal, graaf van Egmond, prins van Gavere, heer van Fiennes en Armentières, stadhouder van Vlaanderen en Artesië, heer van Gaasbeek, bevelhebber van de Spaanse legers in de Lage Landen, ridder van de Orde van het Gulden Vlies, wordt geboren in 1522 in Lahamaide (Henegouwen). Hij stamt af van de Hollandse familie Egmond, die via lucratieve transacties een enorm fortuin en bijhorende politieke invloed vergaard had in de kringen van het Habsburgse hof. Zijn vader was kamerheer en een persoonlijke vriend van keizer Karel V. Hij vocht meermaals aan diens zijde. De graaf van Egmond, die tot de hoogste adel in de Nederlande behoort, huwt in 1544 in het Duitse Speyer met Sabina van Beieren. Samen hebben ze elf kinderen. Datzelfde jaar nog wordt hij ridder van het Gulden Vlies en treedt hij in dienst in het Spaanse leger. De graaf van Egmond vergezelt keizer Karel V (1500-1558) én Filips II (1527-1598) op hun veldtochten. Verschillende overwinningen op de Fransen in 1557 en 1558 leveren hem in 1559 onder Filips II de titel op van stadhouder van Vlaanderen en Artesië. Als edelman maakt hij deel uit van de Raad van State. Samen met prins Willem van Oranje (15331584) en de graaf van Horne (1524-1568) verzet hij zich tegen de Spaanse inquisitie. In 1564 vertrekt Kardinaal Granvelle, de vertrouwensman van Filips II, terug naar Spanje, Egmond verzoent zich met de Spaanse koning.

In 1565 koopt de graaf van Egmond de heerlijkheid van Gaasbeek (en dus ook het Kasteel van Gaasbeek). De graven van Egmond en van Hoorn sluiten in 1565 aan bij het Eedverbond der Edelen, waarin enkele calvinistische edelen uit de Nederlanden zich verenigen tegen het bewind van Filips II. Lamoraal wordt naar Filips II gestuurd om hun zaak te bepleiten, maar wordt met een kluitje in het riet gestuurd. Hij laat zich gedesillusioneerd voor de kar van de prins van Oranje spannen. Finaal breekt naar aanleiding van de Beeldenstorm in 1566 met de prins van Oranje en meent zijn loyauteit op die manier opnieuw aan Filips II te betuigen. In augustus 1567 wordt de hertog van Alva naar de Lage Landen gestuurd. In september worden de graven van Egmond en Hoorn beschuldigd van majesteitsschennis, rebellie en calvinistische sympathieën en met goedkeuring van koning Filips II aangehouden. Ze worden in Gent opgesloten. Op bevel van Alva worden zij op 5 juni 1568 op de Brusselse Grote Markt onthoofd. Filips II wil op die manier het laatste streven naar meer godsdienstvrijheid in de Zuidelijke Nederlanden in de kiem smoren. Egmond wordt in Zottegem begraven.

Na zijn dood worden zijn bezittingen door de kroon aangeslagen. Weduwe Sabina van Beieren trekt zich terug in de abdij van ter Kameren in Elsene. Later zorgt Alva ervoor dat zij terug haar intrek kan nemen in Gaasbeek, met een jaarlijkse toelage van 12.000 florijnen. Maar die volstaan niet om de torenhoge schulden af te lossen. Tijdens de romantiek groeit de fascinatie voor de graaf van Egmond en wordt hij een populair thema in literatuur en kunsten. Hij groeit uit tot een nationale held van het jonge Belgische Koninkrijk en wordt aansluitend ook gerecupereerd binnen de Vlaamse Beweging.


 

In 1615 werd Gaasbeek verkocht aan René de Renesse (1580-1637), graaf van Warfusée. Hij was gehuwd met Alberta van Egmond. Hij verfraaide het Kasteel van Gaasbeek met de aanleg van een park, een barok tuinpaviljoen, de barokke Sint-Gertrudiskapel, een marmeren fontein en de ommuurde terrastuin. In 1632 werd Warfusée beschuldigd van samenzwering tegen Spanje. Het kasteel werd in beslag genomen en te koop gesteld. Door oorlogsschade, plunderingen en brand bleef het vervallen kasteel lang zonder koper. Tijdens de Negenjarige Oorlog werd het kasteel in 1695 gebombardeerd door Franse troepen, onder de zonnekoning Lodewijk XIV. Van de zuidoostelijke vleugel bleef enkel puin over. Louis Alexandre Scockaert de Tirimont (1633-1708) werd de nieuwe eigenaar van het domein of wat ervan overbleef. Op de vredesconferentie van Rijswijk (1697), die de Negenjarige Oorlog beëindigde, trad Louis Alexandre Scockaert op als gevolmachtigde van de Spaanse Koning. Door de aankoop van het kasteel verschafte hij zich meteen een adellijke titel. Hij liet het kasteel restaureren tot een residentieel verblijf. De vernietigde vleugel werd niet meer heropgebouwd: de defensieve functie was achterhaald omdat de kasteelmuren niet meer opgewassen waren tegen de toen nieuwe kanonnen. Het kasteel heeft sinds dan zijn huidige open vorm. Louis Alexandre Scockaert’s kleindochter Henriëtte huwde met de Milanese markies Giovanni
Galeazzo Arconati Visconti, kamerheer van de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia in Brussel. Zo erfde de rijke Italiaanse familie Arconati Visconti het Kasteel.

In 1796 werd Paul Arconati (1754-1821), de jongste zoon van Galeazzo en Henriëtte, eigenaar. Vanwaar het schrappen van de naam Visconti? Bij besluit van 8 november 1795 werden alle instellingen en rechten uit het ancien regime afgeschaft. Dus ook adellijke titels, voorrechten, heerlijkheden,… Voor aristocraten was het niet opportuun om met een naam rond te lopen die teveel naar hun vroegere privileges verwees. Voortaan ging Paul als citoyen Arconati door het leven, totdat Willem I hem in 1816 zijn titel terug schonk. Hij heette toen Paul Marie Remy Arconati Visconti, markies van Busto.

 

Paul Arconati werkte en woonde in Brussel, op het Koningsplein in het Hôtel Arconati (het huidige Rekenhof tegenover het KMSK). De flamboyante markies gebruikte het kasteel van Gaasbeek als zomerverblijf. Als fervent bewonderaar van Napoleon liet hij in het park een triomfboog bouwen (doel was langs deze triomfboog een weg aan te leggen die Brussel rechtstreeks met Parijs verbond). Het kasteel zelf lag er vrij verwaarloosd bij. Na de dood van Paul kwam de eigendom in handen van zijn neef markies Guiseppe Arconati Visconti (1797-1873). Guiseppe werd geboren in Milaan en was daar geëngageerd in de risorgimentobeweging die ijverde voor de eenmaking van Italië. Hiervoor werd hij in 1821 door de Oostenrijkse autoriteiten ter dood veroordeeld en hij vluchtte met zijn gezin naar de Nederlanden. Het Kasteel van Gaasbeek werd toen een trefpunt voor Italiaanse bannelingen. Toen Guiseppe’s oudste zoon Carlo in 1838 op 20-jarige leeftijd overleed aan tyfus, verlieten Guiseppe en zijn echtgenote Costanza Trotti (1800-1871) Gaasbeek definitief.

 

Hun jongste zoon Giammartino, in 1839 geboren in het Franse Pau, heeft meegevochten in de strijd tegen de Oostenrijkers. Hij interesseerde zich voor archeologie en voor het links liberaal gedachtengoed. Hij kwam geregeld in Parijs, waar hij omging met sociaal bewogen republikeinen. Daartoe behoorden de oud-journalist en politicus Alphonse Peyrat (1812-1890) en zijn dochter Marie Louise. Of het liefde op het eerste gezicht was of eerder affiniteit tussen mensen met gelijklopende opvattingen weten we niet, maar de twee besloten te trouwen. De ouders van Giammartino hadden echter bezwaren: Marie Peyrat was niet alleen links en republikeins, ze was ook arm, niet van adel en overtuigd atheïst.

Het koppel wachtte tot acht maanden na de dood van Guiseppe Arconati Visconti in 1873 en trad toen in een burgerlijk huwelijk. Drie jaar later reeds overleed Giammartino. In 1876 erfde markiezin Marie Arconati Visconti al zijn bezittingen. Ze liet het verwaarloosde kasteel volledig restaureren tot het kasteel zoals we het vandaag kennen. Marie stierf kinderloos en schonk het kasteel met een deel van de inboedel aan de Belgische Staat om er een museum van te maken.


Markiezin Marie Arconati-Visconti, geboren Marie Peyrat (1840-1923)

 

Markiezin Marie Arconati Visconti, de laatste markiezin van het Kasteel van Gaasbeek, wordt geboren in 1840 als Marie Peyrat. Ze is de dochter van de links-radicale Fransman Alphonse Peyrat (1812-1890), een progressief journalist en lid van de Franse Assemblée Nationale. Hij is een man met republikeinse idealen en is een fervent antiklerikaal. Marie adoreert haar vader. In 1873, ze is dan 33, huwt Marie met Giammartino Arconati-Visconti (1839-1875), een schatrijke Italiaan die ze in Parijs ontmoet. Marie en Giammartino verblijven afwisselend in de landhuizen van de familie in Italië, in Parijs en in het Kasteel van Gaasbeek. Het Kasteel van Gaasbeek is een van de vele bezittingen van de familie in de Zuidelijke Nederlanden. Terwijl Giammartino vooral in Milaan verblijft, studeert Marie in Padua. Ze trekt zich niets aan van sociale verplichtingen en weigert zich te gedragen als een dame van haar stand. Ze rolt zelf haar sigaretten, draagt soms mannenkleren en gebruikt ruwe taal.

Drie jaar na hun huwelijk overlijdt Giammartino en erft Marie een gigantisch fortuin. Marie verblijft afwisselend in Parijs en in Gaasbeek. In Parijs houdt Marie politieke en literaire Salons, met de linkse liberaal Léon Gambetta als spilfiguur. Hij geeft haar de bijnaam ‘de engel van de vrijzinnigheid’. Ze verfoeit, net als haar vader, het geloof, verzamelt kunst en doneert fortuinen aan wetenschappelijk onderzoek. Haar drukke intellectuele en mondaine leven in Parijs onderbreekt ze voor lange vakanties in het Kasteel van Gaasbeek. Ze heeft een voorliefde voor geschiedenis, archieven en hult zich soms in pagekleren. Samen met haar adviseur, de antiquair Raoul Duseigneur koopt ze op grote schaal kunstwerken aan. Duseigneur, ook de minnaar van Marie, verbleef vaak samen met haar in Gaasbeek. 

Haar favoriete periode is de Renaissance. Aan het eind van de 19e eeuw laat de markiezin het Kasteel van Gaasbeek, dat in verwaarloosde staat is, in neorenaissance stijl restaureren. De Brusselse architect en interieurontwerper Charle Albert (pseudoniem van Albert Joseph Charles, 1821-1889) heeft de leiding van de restauratie. 

Albert is een aanhanger van de restauratieprincipes van de Fransman Eugène Viollet-le-Duc die op dat moment erg populair zijn maar die vandaag achterhaald zijn. Zo vindt hij het volkomen legitiem om een ruïne weer op te bouwen, vaak veel fraaier dan het oorspronkelijk gebouw ooit is geweest. Hij houdt rekening met de wens van de markiezin om van Gaasbeek een prestigieus en comfortabel kasteel te maken. Aan de buitenkant blijft het stoere karakter van de burcht bewaard, maar de binnenkant herbouwt hij in bevallige renaissancestijl. Voor de decoratie van de vertrekken en het meubilair haalt Albert de mosterd in allerlei, vooral Franse, kastelen en musea.

In 1913 verlaat Marie Gaasbeek, zonder te weten dat ze niet zou terugkeren. Een jaar later breekt de oorlog uit en vlucht ze samen met Duseigneur uit Parijs om in een hotel in Angers te gaan wonen. Duseigneur wordt ziek en sterft in datzelfde jaar. Aangezien de markiezin geen kinderen had, wil ze haar fortuin goed besteden. Ze bereidt zich voor op haar dood door al haar bezittingen weg te schenken. Marie Peyrat dweept met kunst en geschiedenis, maar vergeet haar vooruitstrevende sociale opvattingen niet. Ze wil dat haar fortuin ten goed komt aan de gemeenschap. Het Louvre krijgt haar volledige collectie middeleeuwse en renaissance kunstwerken. Dankzij de inzet van haar rentmeester Jules Van Cromphout en diens vrouw en zoon overleven de kunstvoorwerpen in het kasteel het verblijf van de Duitse soldaten. Een groot deel brengen ze in veiligheid in Brussel. Na de oorlog schenkt ze het Kasteel van Gaasbeek ze aan de Belgische staat. De schenkingsakte wordt getekend op 18 augustus 1922. Marie Peyrat overlijdt in haar Parijse woning op 3 mei 1923. Ze was 83 jaar.


 

3. FEAST OF FOOLS

 

Om de originele schilderijen van Pieter Bruegel de Oude te zien, kan je hier in Gaasbeek niet terecht. Zijn werken zijn verspreid over een aantal gerenommeerde museumcollecties, zoals vermeld in de link hierboven.

In zijn tijd en na zijn dood was Pieter Bruegel bekend en beroemd in heel Europa. In de 18e eeuw raakte hij in de vergetelheid, maar in de nadagen van de romantiek werd hij herontdekt en ten onrechte voorgesteld als ‘een diep in de Vlaamse klei gewortelde schilder van boerenkermissen, krakende sneeuwlandschappen en eeuwig ruisende korenvelden’.

 

Feast of Fools

verwijst letterlijk naar de gravure van Bruegel en naar het thema van de tentoonstelling: ‘Keep Calm and Feast On’. Bruegels toespelingen verwijzen, meer in het algemeen, naar menselijke dwaasheden (in de traditie van Lof der zotheid van Erasmus). Het werk van Bruegel is een “feest van misleiding”, met andere woorden: wat je ziet staat open voor zo veel interpretaties dat hele bibliotheken gevuld kunnen worden met mogelijke toespelingen en lezingen.

In de huidige tentoonstelling wordt gepeild naar de manier waarop Vlaamse, Belgische en internationale kunstenaars tijdens het interbellum en later hun ‘portie Bruegel’ in beeld brachten. Met werk van James Ensor, Valerius De Saedeleer, Gustave Van de Woestyne, Jean Brusselmans (wiens schilderij ‘Carnaval’ uit 1952 overigens als campagnebeeld dienst doet), Constant Permeke, Anto Carte, Otto Dix, August Sander of George Grosz worden doorheen de kasteelzalen belicht, afgewisseld met werk van hedendaagse kunstenaars die op hun beurt en met hun middelen de geest van Bruegel benaderen: van Dirk Braeckman, over Kasper Bosmans, Jimmie Durham, Jan Van Imschoot, Jonathan Paepens, Pascale Martine Tayou of Honoré d’O en talrijke anderen.

Ook Marcel Broodthaers, Mario Merz, Panamarenko en Franz West komen om het hoekje kijken. In de keuken van het kasteel wordt U onder de titel ‘Feast of Food’ vergast op een virtueel ‘banket’ dat echter in niets gelijkt op eetfestijnen van de oude Bruegel. Met een 3D-bril wordt U ondergedompeld in de ‘high-tech agro-industrieën’ van de 21e eeuw.

Het Berlijnse theatergezelschap ‘Rimini Protokoll’ tekent voor deze ironische bijdrage.

6 thema’s dienen als leitmotif

  1. Back to the Roots

Het werk van Pieter Bruegel bevat veel scenes uit het boerenleven. Dit is ontegensprekelijk het bekendste aspect van zijn oeuvre dat helaas vaak gereduceerd wordt tot pure folklore en ‘koekendoos-romantiek’.

  1. Everybody Hurts

Bruegel was een buitenbeetje. Hij schilderde het dagelijkse leven, soms subtiel, andere keren rauw, zonder overbodige details en vaak karikaturaal. ‘Foolishness’ uitte zich op verschillende manieren in zijn werk: mengvormen tussen mens en dier, dwazen en narrenhoedjes, dronkaards, blinden en kreupelen … maar ook kleinzieligheid, menselijk falen of stompzinnigheid in het algemeen. De weergave van figuren die aan de rand van de samenleving leven en een specifieke interesse in deze marginaliteit is ook zeer duidelijk bij tal van moderne en hedendaagse kunstenaars.

  1. Fifty Shades of White.

Landschapskunst werd pas in de tijd van Bruegel erkend als een ware kunstdiscipline. De tentoonstelling kan daarom niet nalaten dit thema te presenteren op een plek waar het zestiende-eeuwse landschap zichtbaar aanwezig is. Sneeuwlandschappen, met hun verfijnde samenspel van witte tinten, maar ook de emotionele witheid (leegte, onzinnigheid, melancholie, eenzaamheid, stilte) staan hier centraal.

  1. We Are at War

Geweld, oorlog en dood komen veelvuldig voor in Bruegels werk. Zijn tijd werd gedomineerd door geweld, plagen en epidemieën. Het was tevens een tijd van strijd tussen katholieken en protestanten. Volgens sommige kunstcritici werden de werken van Bruegel tegen het einde van zijn leven grimmiger en cynischer.

  1. In God We Trust (do we?)

Het Christendom was alomtegenwoordig in de zestiende eeuw. Bruegel en zijn tijdsgenoten groeiden ermee op en kenden de belangrijkste bijbelse verhalen, deze duiken dan ook vaak op in Bruegels oeuvre.

  1. Keep Calm and Feast on

Sommige werken van Bruegel beelden feesttaferelen uit. Het is vreemd dat juist dit aspect van zijn oeuvre (dat later ‘Bruegeliaans’ werd genoemd) een eigen leven is gaan leiden. In het gehele overzicht van zijn werk is het aantal feestscènes niet alleen beperkt, bovendien ademen ze heel weinig feestvreugde uit.

 

 

KASTEEL VAN GAASBEEK ZIT HEDENDAAGSE SELECTIE IN DE WEG

Overdaad of schatkamer?

‘Feast of fools – Bruegel herontdekt’ in Gaasbeek is een feest van overdaad. Snoeien in de indrukwekkende lijst namen en werken was spijtig geweest, maar had een evenwichtiger geheel gecreëerd. INES MINTEN – De Standaard,

‘Bruegel herontdekt’ is de ondertitel van Feast of fools. In dit herdenkingsjaar, 450 jaar na de dood van de kunstenaar, wil iedereen een stukje Bruegel serveren. Toerisme Vlaanderen brak dan ook een gul potje open. Ook het kasteel van Gaasbeek smult mee.

 

Bruegel zelf is er niet, zijn er­fenis des te meer. De expo toont de invloed die de schilder had en heeft op kunstenaars uit het begin van de 20ste én de 21ste eeuw. Elke tijd een nieuwe blik.

Hoewel Bruegel een bekende ­figuur was in de hogere kringen van zijn tijd, raakte hij na zijn dood wat vergeten. Tot het begin van de 20ste eeuw, toen schrijvers en kunstenaars in zijn werken de belichaming van de Vlaamse ziel meenden te zien. Dat verhaal vertelt de expo met een overdonderende verzameling kunst van modernen zoals Permeke, Gustave Van de Woestijne, Jean Brusselmans en Ensor. Soms hangen ze lijst aan lijst en rijen hoog. Allemaal plukten ze thema’s van ­Bruegel. In een kleine kamer bomvol winterlandschappen wordt de boodschap erin gemept: deze schilders hebben goed naar werken als Jagers in de sneeuw ge­keken. Je stuurt als curator geen Ensor of Otto Dix retour. Maar een groot werk als Sneeuw in Vlaanderen van Valerius De Saedeleer had in deze ruimte perfect alleen kunnen hangen. Nu zetten de meesters elkaar in de schaduw.

Voor het hedendaagse hoofdstuk vroegen gastcuratoren Luk Lambrecht en Lieze Eneman een rist kunstenaars om nieuw werk dat naar Bruegel knipoogt. De ­selectie had gerust in haar eentje een uitgebalanceerde tentoonstelling kon vormen. Neem nu die ene foto van Dirk Braeckman, waarop danseres Lisbeth Gruwez haar lichaam om een Passstück van Franz West manoeuvreert, naast het originele werk van West. Dat beeld is af. Je hoeft er geen vitrine vol modernen bij, zelfs al gaat het om ­Permeke en co. Er zijn nog kamers waar de werken haast haasje-over springen, maar uiteindelijk is het vooral het kasteel zelf dat de ­hedendaagse selectie in de weg zit: je zou eigenhandig wat wandtapijten willen oprollen.

Niet voor niets springt het werk van Leo Copers in het oog in een van de enige uitgeklede kamers van het kasteel: er is niets wat afleidt. De kunstenaar creëerde L’art corrompt l’argent als een ­tapijt van blinkende, valse goudstaven. Op een ironisch bordje bij de ingang lees je: ‘Respectvolle stilte en gepaste kledij zijn hier op hun plaats’. Hier aanbidt men het heilige geld. Boven het ‘goud’ hangt Copers’ Bloedvaandel uit 1979: een witte vlag die hij ­drenkte in zijn eigen bloed. De combinatie versterkt de allusie op hebzucht, corruptie en uitbuiting nog.

Feast of fools heeft alle ingre­diënten voor een buitengewone tentoonstelling. De selectie moderne kunst is sterk. De creaties in het hedendaagse luik overtuigen bijzonder. Hier en daar klopt het verhaal. De virtualreality-installatie van Rimini Protokoll in de keuken van het kasteel (pas op! U wordt een stuk vlees in een ­fabriek!) en het knokenbeest van Anetta Mona Chisa en Lucia Tkácová dat langzaam van de tafel lijkt te kruipen, vinden prima hun plek in het decor van het kasteel. Maar in sommige zalen is het snakken naar een saaie witte muur. Het kasteel van Gaasbeek stapelt twee tentoonstellingen op elkaar in dwingende ruimtes die zelf al veel aandacht vragen.

4. DE BLIK VAN BRUEGEL
Bruegelland revisited

Het Pajottenland viert Bruegel in openlucht. En dat op een frisse, originele manier. Langs trage wegen en een lappendeken van akkers weiden en lintbebouwing passeer je vijftien hedendaagse wegen en een lappendeken van akkers, weiden en lintbebouwing passeer je vijftien hedendaagse ingrepen die de sfeer oproepen van de collagelandschappen van de oude meester.

GEERT VAN DER SPEETEN, redacteur cultuur & media bij De Standaard.


Dilbeek heeft dit jaar twee  Bruegelwandelingen in petto. Er is het klassieke traject langs een ‘openluchtmuseum’, dat vooral lokale trots uitstraalt. Replica’s geven aan waar Bruegel zijn inspiratie haalde toen hij van Brussel naar het platteland afzakte. Er was lang twijfel over, maar recent onderzoek wees uit dat het plaatselijke kerkje van Sint-Anna-Pede bijna zeker op De parabel van de blinden voorkomt. Ook het type watermolen langs de  Pedebeek duikt op in twee schilderijen.

Maar de rest van het zoekplaatje is speculatie. Bruegel stelde zijn landschappen samen met wat we vandaag copy-paste zouden noemen. Het liefst creëerde hij dieptewerking, een scenografie van hoog naar laag met fraaie doorkijkjes. Zijn imaginaire landschap construeerde hij met elementen uit schetsen of zijn verbeelding.

Maar de rest van het zoekplaatje is speculatie. Bruegel stelde zijn landschappen samen met wat we vandaag copy-paste zouden noemen. Het liefst creëerde hij dieptewerking, een scenografie van hoog naar laag met fraaie doorkijkjes. Zijn imaginaire landschap construeerde hij met elementen uit schetsen of zijn verbeelding.

Bruegels blik op het landschap, ver halend en commentariërend, was het uitgangspunt van een nieuwe wandeling in Dilbeek. Curator Stefan Devoldere daagde kunstenaars en ontwerpers uit om Bruegels blik te vertalen in landschappelijke, architecturale of artistieke ingrepen. Het is een prachtig traject geworden, een verkwikkende wandeling langs keurig getrimde wegeltjes en dwars door open veld. Met doorzichten op een glooiend mozaïeklandschap, dat met heggen en paaltjes in vlakken verdeeld is. De parcoursbouwers hebben geweldig werk geleverd – al moesten ze daar hier en daar boeren en pachters voor uitkopen.

Het meest idyllisch is het rustpunt  halverwege, waar je aan een vierkants hoeve afdaalt naar het waterbekken van de molen. Op een ponton kan je, via de app of de mp3-speler die je meekrijgt, wegdromen bij Josse De Pauws vertaling van ‘Musée des beaux arts’. Het gedicht van W.H. Auden bezingt De val van Icarus.

Op de hoogste heuvel spelen Filip Dujardin en Bas Smets met Bruegels dieptewerking. Smets heeft vier radpalen neergezet – laatmiddeleeuwse marteltuigen zoals bij Bruegel. Ze echoën de verlichtingspalen van het voetbalveld en de hoogspanningsmasten in de verte. Dujardin plantte strategisch twee decorstukken neer. Op het hoogste punt: een spiegel die de banaliteit van de bebouwde omgeving accentueert. In de verte: een houten constructie die de vorm aanneemt van een Alpenrots, een van de puzzelstukken waar Bruegel graag mee schoof. Meteen ook het uitgelezen Instagram-moment op het parcours.

Grote constructies zijn er van het architectenbureau Office KGDVS en Bas Princen (een uitgepuurd paviljoen in een bos) en Gijs Van Vaerenbergh (een molen in wapeningsstaal).

Niet alle ingrepen verwijzen letterlijk naar Bruegel of dollen met zijn beeldtaal. Koen Van den Broek gebruikt de bruggen van het spoorviaduct als doorkijk. Hij bouwde een 3D-versie na van zijn schilderij Exit, waarin figuratie omslaat in abstractie en het landelijke in het stedelijke. Landschapsarchitect Erik Dhont vond zijn eigen stukje wilde natuur uit. Hij verbreedde een beek, zodat het water zijn gang kan gaan en er een nieuw ecosysteem groeit.

Elders overheerst de speelse aanpak. Guillaume Bijl nodigt de wandelaar uit in zijn absurde wereld. Ponderosa is een  minidorp van gebricoleerde chalets dat ook als picknickplek dient. Het orgelpunt moet een breugeliaanse barbecue wordt. In Bijls installatie luistert alles nauw. Naast de kinderchalet staat een paddenstoelcompositie, zo weggelopen uit de Efteling. Aan een draad hangt de was te drogen van de (afwezige) barman en barvrouw. Vernuftig en grappig is ook de speelweide van landschapsarchitecten Land inzicht, een knipoog naar Bruegels Kinderspelen. De tuigen zijn opgetrokken uit hooibalen, voedersilo’s en autobanden, die weggeplukt lijken uit het hedendaagse boerenbedrijf.

Voortdurend duiken verwijzingen op naar verstedelijking: naar lintbebouwing en de verkavelingswoede, het oprukkende Brussel. Georges Rousse koppelt er de hoogmoed en bouwwoede uit de Toren van Babel aan. Rotor, dat het onthaalpaviljoen bedacht, doet aan recyclage en aan citatenkunst. Achter een hoge haag – hét symbool van de verkaveling – zit hun witgekalkte serre weggestopt. Je vindt er de bezoekersgids, maar ook groenten die als sierplanten dienen. Een trap voert naar een uitkijkpost, met zicht op het beschermde dorpsgezicht én de torens van Brussel.

De blik van Bruegel is ook een communityproject. Het mobiliseerde op hartverwarmende manier twee Dilbeekse wijken rond kunst in de openbare ruimte. En het geeft een voorzet voor een lokale voedselketen. Het collectief Futurefarmers zaaide gereconstrueerde masteluin uit, een mengeling van rogge en tarwe, dat zelfgebakken brood moet opleveren. Zoals in Bruegels tijd, jawel.

In 2019 is het 450 jaar geleden dat de grootste en zeker populairste schilder uit de zestiende eeuw in 1569 overleed. Aanleiding voor heel wat initiatieven die de meester, zijn werk, zijn wereld en zijn invloed belichten. Voor de promotors kiezen we twee activiteiten die een beetje buiten het traditionele beeld vallen: een tentoonstelling zonder werken van Bruegel en een een tocht in het landschap dat de meester zo sterk heeft beïnvloed.

Als begeleiding voor deze uitstap, hierbij een aantal teksten en illustraties.

 

1. Pieter Bruegel de Oude (1525? – 1569) 

Pieter Bruegel de Oude (mogelijk Breda of Breugel, tussen 1525 en 1530 – Brussel, 9 september 1569) was een Brabantse kunstschilder. Hij was de vader van Pieter Brueghel de Jonge en van Jan Brueghel de Oude. Zelf schreef hij zijn naam en tekende hij zijn werken van 1559 tot aan zijn dood als Bruegel (zonder “h” dus), maar zijn zoons tekenden met Brueghel wat voor hem dan soms ook gebruikt wordt. Hij wordt in de literatuur soms ook de “BoerenBruegel” genoemd, omdat er in zijn oeuvre een aantal schilderijen voorkomen die scènes uit het boerenleven afbeelden.

Geboorte

De oudste vermelding van Pieter Bruegel stamt uit 1551, toen hij als meestersschilder werd ingeschreven in de Liggeren, het register van het Antwerpse Sint-Lucasgilde . Hij staat daar genoteerd als Peeter Bruegels, schilder. Omdat schilders in die tijd meestal tussen hun 21e en hun 25e levensjaar als meester tot het gilde toetraden,wordt er doorgaans van uitgegaan dat Pieter Bruegel ergens tussen 1525 en 1530 geboren werd.

De geboorteplaats van Pieter Bruegel is niet bekend. De plaatsen die het meest genoemd worden zijn Breda en Breugel in Noord-Brabant. Breda wordt als geboorteplaats genoemd in de beschrijving van de Lage Landen van Lodovico Guicciardini, die nog tijdens Bruegels leven verscheen.

Breugel wordt genoemd in Karel van Manders Schilder-boeck uit 1604, zowel in de titel van de bijdrage over Pieter Bruegel (Pieter Brueghel, uytnemende Schilder van Brueghel) als in de tekst van de bijdrage zelf: den welcken is geboren niet wijt van Breda, op een Dorp geheeten Brueghel, welcks naem hy met hem ghedraghen heeft, en zijn naecomelinghen ghelaten. Naast Breugel en Breda wordt ook wel Grote-Brogel bij Bree (Latijn: Breda) als mogelijke geboorteplaats genoemd, maar dit wordt minder waarschijnlijk geacht, aangezien deze plaats in het prinsbisdom Luik lag en niet in het hertogdom Brabant, waar Bruegel volgens Van Mander vandaan kwam.

Opleiding

Bruegel zou steeds volgens Karel van Mander in diens Schilderboeck rond 1545 als leerling zijn opgenomen in het atelier van Pieter Coecke van Aelst, hoewel hiervan niets is terug te vinden in de liggeren. De kunsthistorici merken hier trouwens meestal bij op dat de kunst van Pieter Bruegel diametraal staat op de stijl van Pieter Coecke. Coeckes werk is sterk beïnvloed door de Italiaanse kunst waar Bruegels werk veeleer kan gezien worden als een reactie tegen deze italianisering.

Mechelen

Men kan aantonen dat Pieter Bruegel in 1550/1551 in Mechelen werkzaam was in het atelier van de schilder-kunstmakelaar Claude Dorizi. Hij werkte er met Peeter Baltens aan een triptiek besteld door de handschoenmakersgilde voor hun kapel in de Sint-Romboutskerk. Baltens verzorgde de binnenzijde van het drieluik en Bruegel schilderde de Sint Gommarus en Sint Rombout op de buitenzijde van de zijluiken, zoals gebruikelijk in grisaille. Dit spoort met het verhaal van Karel van Mander over de opleiding bij Pieter Coecke, want die stierf in 1550. Coeckes vrouw, die van Mechelen afkomstig was, bracht Bruegel misschien in contact met Dorizi.

Italië

Bruegel maakte van 1551/1552 tot 1554 een reis naar Italië.  Hij reisde in het gezelschap van Maerten de Vos via Lyon en Monte Rosa en van daar waarschijnlijk via Napels tot de straat van Messina. Zijn gravure over de Zeeslag in de Straat van Messina – hoewel pas gepubliceerd in 1561 – is waarschijnlijk gebaseerd op schetsen die hij toen maakte.[9][10] In 1553 verbleef hij in Rome, waar hij nauwe contacten had met Giulio Clovio, die voor Alessandro Farnese werkte. Ook van zijn verblijf in Rome zijn tekeningen bewaard gebleven, onder meer de tekening van de Ripa Grande. In een inventaris van Clovio’s nalatenschap uit 1577 waren vijf werken van Bruegel opgenomen, die ondertussen verloren zijn gegaan. In 1554 keerde hij via Venetië terug naar Antwerpen.

 

Antwerpen

Terug in de Nederlanden vestigde hij zich waarschijnlijk in Antwerpen en begon te werken voor Hieronymus Cock en Volcxken Diericx. Zij hadden in 1548 het uitgevershuis In de Vier Winden opgericht en engageerden de beste graveurs die ze konden vinden om de meesterwerken van Italiaanse meesters beschikbaar te maken als prent. Voor Bruegel die, pas terug van Italië zeker nog geen gevestigd schilder was, betekende dit een constante stroom aan inkomsten. Uit de periode voor 1562 zijn er nauwelijks geschilderde werken van Bruegel overgebleven. Bruegel tekende in de periode van 1554 tot 1561 meer dan veertig ontwerpen voor gravures. Het resultaat van zijn werk voor Cock was dat hij stilaan bekend raakte en dat hij vanaf de jaren zestig blijkbaar voldoende opdrachten als schilder kreeg aangeboden, zodat het tekenen meer en meer op de achtergrond raakte.

Huwelijk en verhuizing naar Brussel

In 1563 verhuisde Bruegel van Antwerpen naar Brussel, waar hij trouwde met Mayken Coecke, dochter van zijn vroegere leermeester Pieter Coecke van Aelst en Mayken Verhulst. Volgens de huwelijksregisters van de Antwerpse kathedraal vond de ondertrouw plaats op 25 juli 1563, wat allicht betekent dat de schilder op dat ogenblik nog in Antwerpen woonde. Het huwelijk zelf werd kort daarna ingezegend in de Kapellekerk te Brussel. De akte vermeldt geen datum, maar het is aannemelijk dat de trouw en verhuizing in augustus plaatsvonden.Volgens sommigen zou het gezin zich gevestigd hebben in de Hoogstraat in de Marollen maar in dit zogenaamde Bruegelhuis is enkel zijn nazaat David Teniers III met zekerheid gedocumenteerd. Bruegel en zijn gezin woonden bij het Bogaardenklooster .

Het echtpaar had zeker drie kinderen: een oudste zoon Pieter, geboren in 1564 of 1565, een dochter Maria die gedoopt werd in 1566 en een tweede zoon Jan, geboren in 1568. Mogelijk was er nog een tweede dochter Katharina, maar daarover zijn de archieven niet duidelijk, het zou kunnen gaan over de dochter van een chirurg Pieter van Bruegel die toen eveneens in Brussel woonde. De zoons werden allebei schilder en zijn respectievelijk gekend als Pieter Brueghel de Jonge of de Helse Brueghel en Jan Brueghel de Oude of de Fluwelen Brueghel. Beiden waren te jong bij het overlijden van hun vader om van hem hun opleiding gekregen te hebben. Het zou grootmoeder Mayken Verhulst geweest zijn, de vrouw van Pieter Coecke, die de twee zonen van Bruegel hun schildersopleiding gaf. Vooral Pieter Brueghel de Jonge zou later een ganse reeks variaties op het werk van zijn vader schilderen. Pieter Bruegel lag hiermee aan de basis van een heus schildersgeslacht dat zou doorlopen tot het einde van de zeventiende eeuw .

Het was vanaf 1562 dat Bruegel volop begon te schilderen. In de laatste zeven jaar van zijn leven maakt hij de meeste van de veertig schilderijen die van hem bewaard zijn gebleven. Het zijn veelal grote panelen bedoeld om opgehangen te worden in een kunstenkabinet. Zijn klanten waren vrienden zoals de humanist Abraham Ortelius en de koopman Hans Franckaert, rijke Antwerpse burgers zoals Nicolaas Jonghelinck (die zestien Bruegels bezat), Jan Vleminck en Jan Noirot, alsook de machtige kardinaal Antoine Perrenot de Granvelle .

Gedurende zijn Brusselse periode gebruikte Bruegel verschillende landschappen uit het nabijgelegen Pajottenland, zoals het kerkje van Sint-Anna-Pede (gemeente Dilbeek) als achtergrond voor de “Parabel van de blinden”. Een grote reproductie daarvan staat sinds 2004 bij dat kerkje. In de laatste jaren van zijn leven, onder het terreurbewind van de hertog van Alva, worden de werken van Bruegel grimmiger en somberder .

Dood

Pieter Bruegel stierf in Brussel in 1569, vermoedelijk na een lang ziekbed (uit dat jaar zijn geen werken bekend en Van Mander spreekt over een doot-sieckte). Hij liet prenten met bijtende of schimpende kritiek verbranden om zijn vrouw Mayken niet in de problemen te brengen.[15] Hij liet haar De ekster op de galg na en ook de grisaille Christus en de overspelige vrouw. Bruegel werd begraven in de Kapellekerk, net als zijn vrouw negen jaar later. Hun tweede zoon Jan Breugel liet later een grafmonument oprichten in de Kapellekerk ter nagedachtenis van zijn ouders, met een doek van zijn vriend Rubens in verwerkt.

Boeren-Bruegel

Onder invloed van Karel van Mander ging Pieter Bruegel de geschiedenis in als een schilder van dorpstaferelen en boertige feesten. Van Mander verhaalt over verkleedpartijen die Pieter organiseerde samen met zijn vriend Hans Frankert om dan als boeren uitgedost naar de dorpen in de omgeving van Antwerpen te trekken en daar deel te nemen aan de kermissen en feesten. We weten uit andere beschrijvingen van Karel van Mander dat die zijn tekst graag opleukte met een sappig verhaal en dat dit vaak eeuwen doorwerkte (zie het verhaal over Den sotten Cleef). Uit dezelfde bron komt Peer den drol dat men vandaag nog bezwaarlijk als een bijnaam voor Pieter Bruegel kan citeren. Pieter Bruegel was kort na zijn overlijden reeds beroemd en bekend in zowat heel Europa als een uitzonderlijk tekenaar en schilder .

Er waren beroemde verzamelaars zoals Keizer Rudolf II van het Heilige Roomse Rijk die tegen het eind van de zestiende eeuw al een ganse verzameling van Bruegels werken had aangelegd. Hij werd vooral bekend van de prenten die naar zijn tekeningen werden gepubliceerd en geëxporteerd naar de vier windstreken. Dat bezorgde hem de bijnaam van ‘de nieuwe Jheronimus Bosch’. Dominicus Lampsonius heeft met zijn prenten van bekende schilders uit de Nederlanden hier zeker een steentje aan bijgedragen.

In de achttiende eeuw raakte Bruegel stilaan vergeten. In het Biographisch woordenboek der Nederlanden van 1855 kan men lezen: “Om zijne voorstelling van boerentafereelen als: Bruiloften, Kroegen, Kermissen enz., werd hij de Boeren Breugel genoemd; terwijl anderen hem ter onderscheiding van de latere Breugels ook wel den Ouden Bruegel noemen. Weinige stukken zijn er van hem voorhanden, welke men zonder lagchen beschouwen kan, of die ten minste de stemmigsten en stuurschsten niet doen meesmuilen en grimlagchen”.

Als in het begin van de twintigste eeuw Bruegel opnieuw in de aandacht komt, blijft vooral het populaire beeld van de BoerenBruegel bekend, zoals bij Felix Timmermans, die in 1928 zijn boek Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken publiceerde, waar dat stereotiepe beeld van Bruegel verder wordt beklemtoond en Timmermans van Bruegel een voorvader van zijn Pallieter maakt.

 

Werk

Onder invloed van Pieter Coecke schilderde Bruegel met veel allegorieën, bijvoorbeeld in scènes uit het boerenleven. Later schilderde hij ook taferelen geïnspireerd op de klassieke oudheid en Bijbelse taferelen. Zo zijn er twee schilderijen van de Toren van Babel. Eén hangt in Wenen, het andere in Rotterdam in het Museum Boijmans Van Beuningen .

Over Bruegel doen allerlei verhalen de ronde. Zo zou hij volgens Karel van Mander vaak incognito het platteland hebben bezocht om het boerenleven gade te slaan; vandaar ook zijn bijnaam ‘Boerenbruegel’. Andere bronnen menen dat hij weleens ketterse sympathieën zou gehad hebben, wat hij op verborgen wijze in zijn schilderijen zou verwerkt hebben. Noch het eerste, noch het tweede is bewezen. Feit is dat het oeuvre van Bruegel, weliswaar voortbouwend op tradities à la Jeroen Bosch, uniek is.

Bruegel is ongetwijfeld de meest volledige landschapsschilder van zijn tijd; niemand anders schilderde de natuur, in de loop van de seizoenen, zo natuurlijk, krachtig, precies en veelzijdig. Hij maakte geen “foto”, geen realistische nabootsing, maar “componeerde” een landschap en vreemde elementen (rotsen, water) tot een universeel of kosmisch tafereel. Maar details waren wel fotografisch juist: hedendaagse oogartsen herkennen bijvoorbeeld nog de verschillende oogziekten waaraan zijn “blinden” leden. Alle werktuigen aan de twee Torens van Babel zijn perfect nauwkeurig.

Werk

Bijna alle kunsthistorici zijn het er tegenwoordig over eens dat Pieter Bruegel niet de lolbroek en Vlaamse-kermisfiguur was zoals het grote publiek hem vaak ziet. Pieter bracht het grootste gedeelte van zijn leven door in Antwerpen, toen een bruisende handelsstad en het centrum van de boekproductie in de Nederlanden, een omgeving waarin het humanisme en de renaissance hoogtij vierden. Bruegel maakte deel uit van de humanistische kringen rond de cartograaf Abraham Ortelius, Christoffel Plantijn en Dirck Coornhert de schrijver. Zijn werk bestond uit veel meer dan de Boerenbruiloft, zijn tekeningen en prenten zijn in vele opzichten baanbrekend en zijn schilderijen waren bij de hogere klassen gegeerd. Hij kende zijn volk en hun manier van leven en feesten en heeft dat op meesterlijke wijze in beeld gebracht. Bruegel beschrijft zijn tijd en kadert daarmee perfect in de rij van grote onderzoekers uit het humanisme die gedreven door de furor animi gegevens verzamelen over alles om zich heen om hun kennis uit te breiden, maar hij was daarnaast een geniaal kunstenaar die zijn onderzoek en observaties op een uitzonderlijke manier gestalte wist te geven. Pieter Bruegel werd door Abraham Ortelius in zijn Album amicorum dat werd samengesteld tussen 1574 en 1596 geprezen als een groot kunstenaar , die hem “de beste schilder van zijn tijd” noemde. Walther Vanbeselaere, voormalig hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen zette hem op één lijn met Jan Van Eyck, Jeroen Bosch en Peter Paul Rubens .

Nu wordt algemeen aangenomen dat Bruegel erg getroffen was door het armoedige en harde bestaan van de plattelandsbevolking; een bijnaam “volkse Bruegel” zou juister zijn dan “Boerenbruegel”. Opvallend is dat zelfs op zijn “boerenbruiloft” en “boerendansen” niemand lacht. Hij was zeker katholiek maar ook humanist en ongenadig bekritiseerde hij de geloofsvervolging in vele werken o.a. door galgen in het landschap op te stellen en daar vaak eksters (roddelaars, verraders) aan toe te voegen.

Bruegel heeft amper 10 jaar intensief geschilderd en men vermoedt dat hij maar een vijftigtal werken heeft geschilderd, alle van uitzonderlijke kwaliteit. De machthebbers van toen hebben dat blijkbaar goed begrepen. Vooral na zijn dood steeg zijn faam pijlsnel: de machtigste kringen wedijverden met elkaar om werken te bemachtigen. Op die manier zijn ze over de wereld verspreid geraakt; in eigen land zijn er slechts enkele gebleven.

 

2. Kasteel en tuinen van Gaasbeek

Het Kasteel van Gaasbeek werd gebouwd rond het jaar 1240. Tijdens de feodale middeleeuwen creëerde de hertog van Brabant het “Land van Gaasbeek” om zijn hertogdom Brabant te verdedigen tegen de vlakbij gelegen graafschappen Vlaanderen en Henegouwen. Godfried van Leuven (1209-1253), heer van Gaasbeek, was de bouwheer van de eerste versterkte burcht. De heerlijkheid Gaasbeek behoorde in de volgende generaties via huwelijken en vererving toe aan de families van Horne en Abcoude. In 1388 wilde Zweder van Abcoude (ca. 1350–1400) zijn macht uitbreiden tot de meierij van Rode (het huidige Sint-Genesius-Rode). Dit was tegen de zin van Everaard t’Serclaes (1320–1388), heer van Wambeek en Ternat en schepen van de stad Brussel. Op 26 maart 1388 werd t’Serclaes door de bastaardzoon van Zweder en de baljuw van Gaasbeek vermoord. Als vergelding werd het Kasteel van Gaasbeek door de Brusselaars belegerd en verwoest. Het verhaal wil dat de Brusselaars bij dit beleg zo veel kippen aten dat ze de naam “kiekenfretters” kregen. De heropbouw van het kasteel na deze verwoesting duurde zo’n 150 jaar.

Ten gevolge van het bankroet van de familie van Horne kocht Lamoraal van Egmond (1522–1568) op 4 oktober 1565 het Land van Gaasbeek, met kasteel en 17 dorpen. Lamoraal van Egmond was prins van Gavere, graaf van Egmond, heer van Fiennes en Armentières, gouverneur en kapiteingeneraal van Vlaanderen en Artesië en ridder van het Gulden Vlies. Kortom, hij behoorde tot de hoogste, rijkste en meest invloedrijke adel van het land. Graaf Lamoraal van Egmond was in militaire dienst bij de Spaanse koningen Karel V en zijn zoon Filips II, die toen over onze gebieden regeerden. Samen met Willem van Oranje en Filips van Horne vormde hij het “Driemanschap” tegen kardinaal Granvelle, die de Inquisitie of de vervolging van de protestanten invoerde in onze gewesten. De Spaanse koning Filips II riep Granvelle terug. Toen de Beeldenstorm (1566) uitbrak werd het verzet tegen de Spaanse overheersing in de Nederlanden echter nog groter. Het “Driemanschap” verdedigde het “Eedverbond der Edelen”, die bij de Spaanse koning een betere behandeling van de Nederlanden bepleitten. Filips II stuurde de hertog van Alva naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen. Willem van Oranje vluchtte naar het Noorden. Egmond en Horne werden gearresteerd, van hoogverraad beschuldigd en op 5 juni 1568 onthoofd op de Brusselse Grote Markt. Alle bezittingen van de graaf van Egmond werden aangeslagen.


 

Graaf van Egmond  (1522-1568) 

Lamoraal, graaf van Egmond, prins van Gavere, heer van Fiennes en Armentières, stadhouder van Vlaanderen en Artesië, heer van Gaasbeek, bevelhebber van de Spaanse legers in de Lage Landen, ridder van de Orde van het Gulden Vlies, wordt geboren in 1522 in Lahamaide (Henegouwen). Hij stamt af van de Hollandse familie Egmond, die via lucratieve transacties een enorm fortuin en bijhorende politieke invloed vergaard had in de kringen van het Habsburgse hof. Zijn vader was kamerheer en een persoonlijke vriend van keizer Karel V. Hij vocht meermaals aan diens zijde. De graaf van Egmond, die tot de hoogste adel in de Nederlande behoort, huwt in 1544 in het Duitse Speyer met Sabina van Beieren. Samen hebben ze elf kinderen. Datzelfde jaar nog wordt hij ridder van het Gulden Vlies en treedt hij in dienst in het Spaanse leger. De graaf van Egmond vergezelt keizer Karel V (1500-1558) én Filips II (1527-1598) op hun veldtochten. Verschillende overwinningen op de Fransen in 1557 en 1558 leveren hem in 1559 onder Filips II de titel op van stadhouder van Vlaanderen en Artesië. Als edelman maakt hij deel uit van de Raad van State. Samen met prins Willem van Oranje (15331584) en de graaf van Horne (1524-1568) verzet hij zich tegen de Spaanse inquisitie. In 1564 vertrekt Kardinaal Granvelle, de vertrouwensman van Filips II, terug naar Spanje, Egmond verzoent zich met de Spaanse koning.

In 1565 koopt de graaf van Egmond de heerlijkheid van Gaasbeek (en dus ook het Kasteel van Gaasbeek). De graven van Egmond en van Hoorn sluiten in 1565 aan bij het Eedverbond der Edelen, waarin enkele calvinistische edelen uit de Nederlanden zich verenigen tegen het bewind van Filips II. Lamoraal wordt naar Filips II gestuurd om hun zaak te bepleiten, maar wordt met een kluitje in het riet gestuurd. Hij laat zich gedesillusioneerd voor de kar van de prins van Oranje spannen. Finaal breekt naar aanleiding van de Beeldenstorm in 1566 met de prins van Oranje en meent zijn loyauteit op die manier opnieuw aan Filips II te betuigen. In augustus 1567 wordt de hertog van Alva naar de Lage Landen gestuurd. In september worden de graven van Egmond en Hoorn beschuldigd van majesteitsschennis, rebellie en calvinistische sympathieën en met goedkeuring van koning Filips II aangehouden. Ze worden in Gent opgesloten. Op bevel van Alva worden zij op 5 juni 1568 op de Brusselse Grote Markt onthoofd. Filips II wil op die manier het laatste streven naar meer godsdienstvrijheid in de Zuidelijke Nederlanden in de kiem smoren. Egmond wordt in Zottegem begraven.

Na zijn dood worden zijn bezittingen door de kroon aangeslagen. Weduwe Sabina van Beieren trekt zich terug in de abdij van ter Kameren in Elsene. Later zorgt Alva ervoor dat zij terug haar intrek kan nemen in Gaasbeek, met een jaarlijkse toelage van 12.000 florijnen. Maar die volstaan niet om de torenhoge schulden af te lossen. Tijdens de romantiek groeit de fascinatie voor de graaf van Egmond en wordt hij een populair thema in literatuur en kunsten. Hij groeit uit tot een nationale held van het jonge Belgische Koninkrijk en wordt aansluitend ook gerecupereerd binnen de Vlaamse Beweging.


 

In 1615 werd Gaasbeek verkocht aan René de Renesse (1580-1637), graaf van Warfusée. Hij was gehuwd met Alberta van Egmond. Hij verfraaide het Kasteel van Gaasbeek met de aanleg van een park, een barok tuinpaviljoen, de barokke Sint-Gertrudiskapel, een marmeren fontein en de ommuurde terrastuin. In 1632 werd Warfusée beschuldigd van samenzwering tegen Spanje. Het kasteel werd in beslag genomen en te koop gesteld. Door oorlogsschade, plunderingen en brand bleef het vervallen kasteel lang zonder koper. Tijdens de Negenjarige Oorlog werd het kasteel in 1695 gebombardeerd door Franse troepen, onder de zonnekoning Lodewijk XIV. Van de zuidoostelijke vleugel bleef enkel puin over. Louis Alexandre Scockaert de Tirimont (1633-1708) werd de nieuwe eigenaar van het domein of wat ervan overbleef. Op de vredesconferentie van Rijswijk (1697), die de Negenjarige Oorlog beëindigde, trad Louis Alexandre Scockaert op als gevolmachtigde van de Spaanse Koning. Door de aankoop van het kasteel verschafte hij zich meteen een adellijke titel. Hij liet het kasteel restaureren tot een residentieel verblijf. De vernietigde vleugel werd niet meer heropgebouwd: de defensieve functie was achterhaald omdat de kasteelmuren niet meer opgewassen waren tegen de toen nieuwe kanonnen. Het kasteel heeft sinds dan zijn huidige open vorm. Louis Alexandre Scockaert’s kleindochter Henriëtte huwde met de Milanese markies Giovanni
Galeazzo Arconati Visconti, kamerheer van de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia in Brussel. Zo erfde de rijke Italiaanse familie Arconati Visconti het Kasteel.

In 1796 werd Paul Arconati (1754-1821), de jongste zoon van Galeazzo en Henriëtte, eigenaar. Vanwaar het schrappen van de naam Visconti? Bij besluit van 8 november 1795 werden alle instellingen en rechten uit het ancien regime afgeschaft. Dus ook adellijke titels, voorrechten, heerlijkheden,… Voor aristocraten was het niet opportuun om met een naam rond te lopen die teveel naar hun vroegere privileges verwees. Voortaan ging Paul als citoyen Arconati door het leven, totdat Willem I hem in 1816 zijn titel terug schonk. Hij heette toen Paul Marie Remy Arconati Visconti, markies van Busto.

 

Paul Arconati werkte en woonde in Brussel, op het Koningsplein in het Hôtel Arconati (het huidige Rekenhof tegenover het KMSK). De flamboyante markies gebruikte het kasteel van Gaasbeek als zomerverblijf. Als fervent bewonderaar van Napoleon liet hij in het park een triomfboog bouwen (doel was langs deze triomfboog een weg aan te leggen die Brussel rechtstreeks met Parijs verbond). Het kasteel zelf lag er vrij verwaarloosd bij. Na de dood van Paul kwam de eigendom in handen van zijn neef markies Guiseppe Arconati Visconti (1797-1873). Guiseppe werd geboren in Milaan en was daar geëngageerd in de risorgimentobeweging die ijverde voor de eenmaking van Italië. Hiervoor werd hij in 1821 door de Oostenrijkse autoriteiten ter dood veroordeeld en hij vluchtte met zijn gezin naar de Nederlanden. Het Kasteel van Gaasbeek werd toen een trefpunt voor Italiaanse bannelingen. Toen Guiseppe’s oudste zoon Carlo in 1838 op 20-jarige leeftijd overleed aan tyfus, verlieten Guiseppe en zijn echtgenote Costanza Trotti (1800-1871) Gaasbeek definitief.

 

Hun jongste zoon Giammartino, in 1839 geboren in het Franse Pau, heeft meegevochten in de strijd tegen de Oostenrijkers. Hij interesseerde zich voor archeologie en voor het links liberaal gedachtengoed. Hij kwam geregeld in Parijs, waar hij omging met sociaal bewogen republikeinen. Daartoe behoorden de oud-journalist en politicus Alphonse Peyrat (1812-1890) en zijn dochter Marie Louise. Of het liefde op het eerste gezicht was of eerder affiniteit tussen mensen met gelijklopende opvattingen weten we niet, maar de twee besloten te trouwen. De ouders van Giammartino hadden echter bezwaren: Marie Peyrat was niet alleen links en republikeins, ze was ook arm, niet van adel en overtuigd atheïst.

Het koppel wachtte tot acht maanden na de dood van Guiseppe Arconati Visconti in 1873 en trad toen in een burgerlijk huwelijk. Drie jaar later reeds overleed Giammartino. In 1876 erfde markiezin Marie Arconati Visconti al zijn bezittingen. Ze liet het verwaarloosde kasteel volledig restaureren tot het kasteel zoals we het vandaag kennen. Marie stierf kinderloos en schonk het kasteel met een deel van de inboedel aan de Belgische Staat om er een museum van te maken.


Markiezin Marie Arconati-Visconti, geboren Marie Peyrat (1840-1923)

 

Markiezin Marie Arconati Visconti, de laatste markiezin van het Kasteel van Gaasbeek, wordt geboren in 1840 als Marie Peyrat. Ze is de dochter van de links-radicale Fransman Alphonse Peyrat (1812-1890), een progressief journalist en lid van de Franse Assemblée Nationale. Hij is een man met republikeinse idealen en is een fervent antiklerikaal. Marie adoreert haar vader. In 1873, ze is dan 33, huwt Marie met Giammartino Arconati-Visconti (1839-1875), een schatrijke Italiaan die ze in Parijs ontmoet. Marie en Giammartino verblijven afwisselend in de landhuizen van de familie in Italië, in Parijs en in het Kasteel van Gaasbeek. Het Kasteel van Gaasbeek is een van de vele bezittingen van de familie in de Zuidelijke Nederlanden. Terwijl Giammartino vooral in Milaan verblijft, studeert Marie in Padua. Ze trekt zich niets aan van sociale verplichtingen en weigert zich te gedragen als een dame van haar stand. Ze rolt zelf haar sigaretten, draagt soms mannenkleren en gebruikt ruwe taal.

Drie jaar na hun huwelijk overlijdt Giammartino en erft Marie een gigantisch fortuin. Marie verblijft afwisselend in Parijs en in Gaasbeek. In Parijs houdt Marie politieke en literaire Salons, met de linkse liberaal Léon Gambetta als spilfiguur. Hij geeft haar de bijnaam ‘de engel van de vrijzinnigheid’. Ze verfoeit, net als haar vader, het geloof, verzamelt kunst en doneert fortuinen aan wetenschappelijk onderzoek. Haar drukke intellectuele en mondaine leven in Parijs onderbreekt ze voor lange vakanties in het Kasteel van Gaasbeek. Ze heeft een voorliefde voor geschiedenis, archieven en hult zich soms in pagekleren. Samen met haar adviseur, de antiquair Raoul Duseigneur koopt ze op grote schaal kunstwerken aan. Duseigneur, ook de minnaar van Marie, verbleef vaak samen met haar in Gaasbeek. 

Haar favoriete periode is de Renaissance. Aan het eind van de 19e eeuw laat de markiezin het Kasteel van Gaasbeek, dat in verwaarloosde staat is, in neorenaissance stijl restaureren. De Brusselse architect en interieurontwerper Charle Albert (pseudoniem van Albert Joseph Charles, 1821-1889) heeft de leiding van de restauratie. 

Albert is een aanhanger van de restauratieprincipes van de Fransman Eugène Viollet-le-Duc die op dat moment erg populair zijn maar die vandaag achterhaald zijn. Zo vindt hij het volkomen legitiem om een ruïne weer op te bouwen, vaak veel fraaier dan het oorspronkelijk gebouw ooit is geweest. Hij houdt rekening met de wens van de markiezin om van Gaasbeek een prestigieus en comfortabel kasteel te maken. Aan de buitenkant blijft het stoere karakter van de burcht bewaard, maar de binnenkant herbouwt hij in bevallige renaissancestijl. Voor de decoratie van de vertrekken en het meubilair haalt Albert de mosterd in allerlei, vooral Franse, kastelen en musea.

In 1913 verlaat Marie Gaasbeek, zonder te weten dat ze niet zou terugkeren. Een jaar later breekt de oorlog uit en vlucht ze samen met Duseigneur uit Parijs om in een hotel in Angers te gaan wonen. Duseigneur wordt ziek en sterft in datzelfde jaar. Aangezien de markiezin geen kinderen had, wil ze haar fortuin goed besteden. Ze bereidt zich voor op haar dood door al haar bezittingen weg te schenken. Marie Peyrat dweept met kunst en geschiedenis, maar vergeet haar vooruitstrevende sociale opvattingen niet. Ze wil dat haar fortuin ten goed komt aan de gemeenschap. Het Louvre krijgt haar volledige collectie middeleeuwse en renaissance kunstwerken. Dankzij de inzet van haar rentmeester Jules Van Cromphout en diens vrouw en zoon overleven de kunstvoorwerpen in het kasteel het verblijf van de Duitse soldaten. Een groot deel brengen ze in veiligheid in Brussel. Na de oorlog schenkt ze het Kasteel van Gaasbeek ze aan de Belgische staat. De schenkingsakte wordt getekend op 18 augustus 1922. Marie Peyrat overlijdt in haar Parijse woning op 3 mei 1923. Ze was 83 jaar.


 

3. FEAST OF FOOLS

 

Om de originele schilderijen van Pieter Bruegel de Oude te zien, kan je hier in Gaasbeek niet terecht. Zijn werken zijn verspreid over een aantal gerenommeerde museumcollecties, zoals vermeld in de link hierboven.

In zijn tijd en na zijn dood was Pieter Bruegel bekend en beroemd in heel Europa. In de 18e eeuw raakte hij in de vergetelheid, maar in de nadagen van de romantiek werd hij herontdekt en ten onrechte voorgesteld als ‘een diep in de Vlaamse klei gewortelde schilder van boerenkermissen, krakende sneeuwlandschappen en eeuwig ruisende korenvelden’.

 

Feast of Fools

verwijst letterlijk naar de gravure van Bruegel en naar het thema van de tentoonstelling: ‘Keep Calm and Feast On’. Bruegels toespelingen verwijzen, meer in het algemeen, naar menselijke dwaasheden (in de traditie van Lof der zotheid van Erasmus). Het werk van Bruegel is een “feest van misleiding”, met andere woorden: wat je ziet staat open voor zo veel interpretaties dat hele bibliotheken gevuld kunnen worden met mogelijke toespelingen en lezingen.

In de huidige tentoonstelling wordt gepeild naar de manier waarop Vlaamse, Belgische en internationale kunstenaars tijdens het interbellum en later hun ‘portie Bruegel’ in beeld brachten. Met werk van James Ensor, Valerius De Saedeleer, Gustave Van de Woestyne, Jean Brusselmans (wiens schilderij ‘Carnaval’ uit 1952 overigens als campagnebeeld dienst doet), Constant Permeke, Anto Carte, Otto Dix, August Sander of George Grosz worden doorheen de kasteelzalen belicht, afgewisseld met werk van hedendaagse kunstenaars die op hun beurt en met hun middelen de geest van Bruegel benaderen: van Dirk Braeckman, over Kasper Bosmans, Jimmie Durham, Jan Van Imschoot, Jonathan Paepens, Pascale Martine Tayou of Honoré d’O en talrijke anderen.

Ook Marcel Broodthaers, Mario Merz, Panamarenko en Franz West komen om het hoekje kijken. In de keuken van het kasteel wordt U onder de titel ‘Feast of Food’ vergast op een virtueel ‘banket’ dat echter in niets gelijkt op eetfestijnen van de oude Bruegel. Met een 3D-bril wordt U ondergedompeld in de ‘high-tech agro-industrieën’ van de 21e eeuw.

Het Berlijnse theatergezelschap ‘Rimini Protokoll’ tekent voor deze ironische bijdrage.

6 thema’s dienen als leitmotif

  1. Back to the Roots

Het werk van Pieter Bruegel bevat veel scenes uit het boerenleven. Dit is ontegensprekelijk het bekendste aspect van zijn oeuvre dat helaas vaak gereduceerd wordt tot pure folklore en ‘koekendoos-romantiek’.

  1. Everybody Hurts

Bruegel was een buitenbeetje. Hij schilderde het dagelijkse leven, soms subtiel, andere keren rauw, zonder overbodige details en vaak karikaturaal. ‘Foolishness’ uitte zich op verschillende manieren in zijn werk: mengvormen tussen mens en dier, dwazen en narrenhoedjes, dronkaards, blinden en kreupelen … maar ook kleinzieligheid, menselijk falen of stompzinnigheid in het algemeen. De weergave van figuren die aan de rand van de samenleving leven en een specifieke interesse in deze marginaliteit is ook zeer duidelijk bij tal van moderne en hedendaagse kunstenaars.

  1. Fifty Shades of White.

Landschapskunst werd pas in de tijd van Bruegel erkend als een ware kunstdiscipline. De tentoonstelling kan daarom niet nalaten dit thema te presenteren op een plek waar het zestiende-eeuwse landschap zichtbaar aanwezig is. Sneeuwlandschappen, met hun verfijnde samenspel van witte tinten, maar ook de emotionele witheid (leegte, onzinnigheid, melancholie, eenzaamheid, stilte) staan hier centraal.

  1. We Are at War

Geweld, oorlog en dood komen veelvuldig voor in Bruegels werk. Zijn tijd werd gedomineerd door geweld, plagen en epidemieën. Het was tevens een tijd van strijd tussen katholieken en protestanten. Volgens sommige kunstcritici werden de werken van Bruegel tegen het einde van zijn leven grimmiger en cynischer.

  1. In God We Trust (do we?)

Het Christendom was alomtegenwoordig in de zestiende eeuw. Bruegel en zijn tijdsgenoten groeiden ermee op en kenden de belangrijkste bijbelse verhalen, deze duiken dan ook vaak op in Bruegels oeuvre.

  1. Keep Calm and Feast on

Sommige werken van Bruegel beelden feesttaferelen uit. Het is vreemd dat juist dit aspect van zijn oeuvre (dat later ‘Bruegeliaans’ werd genoemd) een eigen leven is gaan leiden. In het gehele overzicht van zijn werk is het aantal feestscènes niet alleen beperkt, bovendien ademen ze heel weinig feestvreugde uit.

 

 

KASTEEL VAN GAASBEEK ZIT HEDENDAAGSE SELECTIE IN DE WEG

Overdaad of schatkamer?

‘Feast of fools – Bruegel herontdekt’ in Gaasbeek is een feest van overdaad. Snoeien in de indrukwekkende lijst namen en werken was spijtig geweest, maar had een evenwichtiger geheel gecreëerd. INES MINTEN – De Standaard,

‘Bruegel herontdekt’ is de ondertitel van Feast of fools. In dit herdenkingsjaar, 450 jaar na de dood van de kunstenaar, wil iedereen een stukje Bruegel serveren. Toerisme Vlaanderen brak dan ook een gul potje open. Ook het kasteel van Gaasbeek smult mee.

 

Bruegel zelf is er niet, zijn er­fenis des te meer. De expo toont de invloed die de schilder had en heeft op kunstenaars uit het begin van de 20ste én de 21ste eeuw. Elke tijd een nieuwe blik.

Hoewel Bruegel een bekende ­figuur was in de hogere kringen van zijn tijd, raakte hij na zijn dood wat vergeten. Tot het begin van de 20ste eeuw, toen schrijvers en kunstenaars in zijn werken de belichaming van de Vlaamse ziel meenden te zien. Dat verhaal vertelt de expo met een overdonderende verzameling kunst van modernen zoals Permeke, Gustave Van de Woestijne, Jean Brusselmans en Ensor. Soms hangen ze lijst aan lijst en rijen hoog. Allemaal plukten ze thema’s van ­Bruegel. In een kleine kamer bomvol winterlandschappen wordt de boodschap erin gemept: deze schilders hebben goed naar werken als Jagers in de sneeuw ge­keken. Je stuurt als curator geen Ensor of Otto Dix retour. Maar een groot werk als Sneeuw in Vlaanderen van Valerius De Saedeleer had in deze ruimte perfect alleen kunnen hangen. Nu zetten de meesters elkaar in de schaduw.

Voor het hedendaagse hoofdstuk vroegen gastcuratoren Luk Lambrecht en Lieze Eneman een rist kunstenaars om nieuw werk dat naar Bruegel knipoogt. De ­selectie had gerust in haar eentje een uitgebalanceerde tentoonstelling kon vormen. Neem nu die ene foto van Dirk Braeckman, waarop danseres Lisbeth Gruwez haar lichaam om een Passstück van Franz West manoeuvreert, naast het originele werk van West. Dat beeld is af. Je hoeft er geen vitrine vol modernen bij, zelfs al gaat het om ­Permeke en co. Er zijn nog kamers waar de werken haast haasje-over springen, maar uiteindelijk is het vooral het kasteel zelf dat de ­hedendaagse selectie in de weg zit: je zou eigenhandig wat wandtapijten willen oprollen.

Niet voor niets springt het werk van Leo Copers in het oog in een van de enige uitgeklede kamers van het kasteel: er is niets wat afleidt. De kunstenaar creëerde L’art corrompt l’argent als een ­tapijt van blinkende, valse goudstaven. Op een ironisch bordje bij de ingang lees je: ‘Respectvolle stilte en gepaste kledij zijn hier op hun plaats’. Hier aanbidt men het heilige geld. Boven het ‘goud’ hangt Copers’ Bloedvaandel uit 1979: een witte vlag die hij ­drenkte in zijn eigen bloed. De combinatie versterkt de allusie op hebzucht, corruptie en uitbuiting nog.

Feast of fools heeft alle ingre­diënten voor een buitengewone tentoonstelling. De selectie moderne kunst is sterk. De creaties in het hedendaagse luik overtuigen bijzonder. Hier en daar klopt het verhaal. De virtualreality-installatie van Rimini Protokoll in de keuken van het kasteel (pas op! U wordt een stuk vlees in een ­fabriek!) en het knokenbeest van Anetta Mona Chisa en Lucia Tkácová dat langzaam van de tafel lijkt te kruipen, vinden prima hun plek in het decor van het kasteel. Maar in sommige zalen is het snakken naar een saaie witte muur. Het kasteel van Gaasbeek stapelt twee tentoonstellingen op elkaar in dwingende ruimtes die zelf al veel aandacht vragen.

4. DE BLIK VAN BRUEGEL
Bruegelland revisited

Het Pajottenland viert Bruegel in openlucht. En dat op een frisse, originele manier. Langs trage wegen en een lappendeken van akkers weiden en lintbebouwing passeer je vijftien hedendaagse wegen en een lappendeken van akkers, weiden en lintbebouwing passeer je vijftien hedendaagse ingrepen die de sfeer oproepen van de collagelandschappen van de oude meester.

GEERT VAN DER SPEETEN, redacteur cultuur & media bij De Standaard.


Dilbeek heeft dit jaar twee  Bruegelwandelingen in petto. Er is het klassieke traject langs een ‘openluchtmuseum’, dat vooral lokale trots uitstraalt. Replica’s geven aan waar Bruegel zijn inspiratie haalde toen hij van Brussel naar het platteland afzakte. Er was lang twijfel over, maar recent onderzoek wees uit dat het plaatselijke kerkje van Sint-Anna-Pede bijna zeker op De parabel van de blinden voorkomt. Ook het type watermolen langs de  Pedebeek duikt op in twee schilderijen.

Maar de rest van het zoekplaatje is speculatie. Bruegel stelde zijn landschappen samen met wat we vandaag copy-paste zouden noemen. Het liefst creëerde hij dieptewerking, een scenografie van hoog naar laag met fraaie doorkijkjes. Zijn imaginaire landschap construeerde hij met elementen uit schetsen of zijn verbeelding.

Maar de rest van het zoekplaatje is speculatie. Bruegel stelde zijn landschappen samen met wat we vandaag copy-paste zouden noemen. Het liefst creëerde hij dieptewerking, een scenografie van hoog naar laag met fraaie doorkijkjes. Zijn imaginaire landschap construeerde hij met elementen uit schetsen of zijn verbeelding.

Bruegels blik op het landschap, ver halend en commentariërend, was het uitgangspunt van een nieuwe wandeling in Dilbeek. Curator Stefan Devoldere daagde kunstenaars en ontwerpers uit om Bruegels blik te vertalen in landschappelijke, architecturale of artistieke ingrepen. Het is een prachtig traject geworden, een verkwikkende wandeling langs keurig getrimde wegeltjes en dwars door open veld. Met doorzichten op een glooiend mozaïeklandschap, dat met heggen en paaltjes in vlakken verdeeld is. De parcoursbouwers hebben geweldig werk geleverd – al moesten ze daar hier en daar boeren en pachters voor uitkopen.

Het meest idyllisch is het rustpunt  halverwege, waar je aan een vierkants hoeve afdaalt naar het waterbekken van de molen. Op een ponton kan je, via de app of de mp3-speler die je meekrijgt, wegdromen bij Josse De Pauws vertaling van ‘Musée des beaux arts’. Het gedicht van W.H. Auden bezingt De val van Icarus.

Op de hoogste heuvel spelen Filip Dujardin en Bas Smets met Bruegels dieptewerking. Smets heeft vier radpalen neergezet – laatmiddeleeuwse marteltuigen zoals bij Bruegel. Ze echoën de verlichtingspalen van het voetbalveld en de hoogspanningsmasten in de verte. Dujardin plantte strategisch twee decorstukken neer. Op het hoogste punt: een spiegel die de banaliteit van de bebouwde omgeving accentueert. In de verte: een houten constructie die de vorm aanneemt van een Alpenrots, een van de puzzelstukken waar Bruegel graag mee schoof. Meteen ook het uitgelezen Instagram-moment op het parcours.

Grote constructies zijn er van het architectenbureau Office KGDVS en Bas Princen (een uitgepuurd paviljoen in een bos) en Gijs Van Vaerenbergh (een molen in wapeningsstaal).

Niet alle ingrepen verwijzen letterlijk naar Bruegel of dollen met zijn beeldtaal. Koen Van den Broek gebruikt de bruggen van het spoorviaduct als doorkijk. Hij bouwde een 3D-versie na van zijn schilderij Exit, waarin figuratie omslaat in abstractie en het landelijke in het stedelijke. Landschapsarchitect Erik Dhont vond zijn eigen stukje wilde natuur uit. Hij verbreedde een beek, zodat het water zijn gang kan gaan en er een nieuw ecosysteem groeit.

Elders overheerst de speelse aanpak. Guillaume Bijl nodigt de wandelaar uit in zijn absurde wereld. Ponderosa is een  minidorp van gebricoleerde chalets dat ook als picknickplek dient. Het orgelpunt moet een breugeliaanse barbecue wordt. In Bijls installatie luistert alles nauw. Naast de kinderchalet staat een paddenstoelcompositie, zo weggelopen uit de Efteling. Aan een draad hangt de was te drogen van de (afwezige) barman en barvrouw. Vernuftig en grappig is ook de speelweide van landschapsarchitecten Land inzicht, een knipoog naar Bruegels Kinderspelen. De tuigen zijn opgetrokken uit hooibalen, voedersilo’s en autobanden, die weggeplukt lijken uit het hedendaagse boerenbedrijf.

Voortdurend duiken verwijzingen op naar verstedelijking: naar lintbebouwing en de verkavelingswoede, het oprukkende Brussel. Georges Rousse koppelt er de hoogmoed en bouwwoede uit de Toren van Babel aan. Rotor, dat het onthaalpaviljoen bedacht, doet aan recyclage en aan citatenkunst. Achter een hoge haag – hét symbool van de verkaveling – zit hun witgekalkte serre weggestopt. Je vindt er de bezoekersgids, maar ook groenten die als sierplanten dienen. Een trap voert naar een uitkijkpost, met zicht op het beschermde dorpsgezicht én de torens van Brussel.

De blik van Bruegel is ook een communityproject. Het mobiliseerde op hartverwarmende manier twee Dilbeekse wijken rond kunst in de openbare ruimte. En het geeft een voorzet voor een lokale voedselketen. Het collectief Futurefarmers zaaide gereconstrueerde masteluin uit, een mengeling van rogge en tarwe, dat zelfgebakken brood moet opleveren. Zoals in Bruegels tijd, jawel.